Werkwoordspelling incl Engelse werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Werkwoordspelling

Welke soorten werkwoorden?

- Infinitief

- Voltooid deelwoord

- Onvoltooid deelwoord

- Bijvoeglijk naamwoord

- Persoonsvorm

- Gebiedende wijs

Kies het juiste werkwoord.
Gisteren (beantwoorden) hij eindelijk mijn e-mail.

1. beantwoord
2. beantwoordt
3. beantwoorde
4. beantwoordde

Kies het juiste werkwoord.
Morgen worden jullie (beoordelen).

1. Beoordeelt
2. Beoordeeld
3. Beoordeeldt
4. Beoordeelde

Kies het juiste werkwoord.
Vandaag (worden) ik opgehaald van school.

1. word
2. wordt
3. wort
4. wortd

Engelse ww

-Hetzelfde als Nederlandse (zwakke) werkwoorden

-Bij werkwoorden die eindigen op -e in de stam de 'e' laten staan 

faken --> stam: fake --> hij fake+t (tt)
                                           --> hij fake+te

Bij de meeste werkwoorden  werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

maar..... let op de uitspraak           -n

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen

1. timde
2. timdde
3. timete
4. timede

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën

1. barbecuedde
2. barbecuede
3. barbecuete
4. barbecuette

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen

1. lunchte
2. lunchde
3. lunchtte
4. lunchdde

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten

1. deletet
2. delet

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen

1. racte
2. racette
3. racde
4. racete

Mijn vader (downlaoden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes

1. download
2. downloat
3. downloadt
4. downloadde

De journalist (interviewen, tt) mij voor de derde keer.

1. interviewt
2. intervieuwt
3. interviewd
4. interviewdde

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.

1. barbecued
2. barbecuedt
3. barbecuet
4. barbecuette

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriendje het liefst.

1. skatet
2. skate
3. skated

Romy en Marie (racen, vt) op hun fiets door de straat

1. raceten
2. racetten
3. raceden

Tijdens de marathon (finishen, vt) Anniek en Irma tegelijk.

1. finishden
2. finishten
3. finishtten