Een beetje koud heb ik het. Een kop hete thee zou mij goed doen. Ik loop de keuken in en draai het gas aan. De ketel, waar is de ketel. ‘Ketel,’ zegt ik, ‘ketel,’ maar het ding is nergens, ook niet in een van de keukenkastjes. Misschien binnen. Vera gebruikt hem wel eens om de planten water te geven. Ook niet. Ik doe de deur van de provisiekast open, maar hoe ik ook zoek achter borden en glazen, nergens kan ik een Kwatta-reepje vinden. En er liggen ook geen perendrups of zuurballen. Misschien is ze boodschappen doen. Ik ga achter de piano zitten en druk eerst het oefenpedaal in voor ik begin te spelen.
…
’…Er komt iemand aan. William, zie je wel. Waar is Kiss? Hij heeft Kiss niet bij zich.’
‘Maarten, onthoud nu eens en voorgoed: Kiss is dood. Allang. Dus begin alsjeblieft niet weer tegen William over die hond. Ik ben al dolblij dat hij ons met dat kapotte raam wil helpen.’
William is een beste jongen. Een beetje stilletjes, maar als je hem een pilsje of twee geeft komt hij wel los.’
‘We hebben geen pils.’
‘Dan zet ik thee. Dat is waar ook. Heb jij de ketel ergens gezien?’
‘Ik zet zelf wel thee straks.’
‘Ik kon de ketel niet vinden.’
‘Die staat waar hij altijd staat, op de aanrecht voor het raam.’
Terwijl Vera opendoet loop ik naar de keuken. Daar staat de ketel. Zeker overheen gekeken straks. Het ruikt hier trouwens naar gas. Ik controleer de emaille knoppen van het fornuis maar ze staan alle vier op nul. Misschien zit er ergens een lek in de leiding. Dat is gevaarlijk. Daar moet een monteur bij geroepen. Ik loop de kamer in.
‘ Hé William,’ zeg ik. William zit gehurkt voor een kapotte ruit en trekt voorzichtig een grote puntige glasscherf uit een sponning. ‘Gezellig dat je even langskomt. Heb je Kiss niet meegenomen?’ William reageert niet. Zoals gewoonlijk. Straks gooien we er een paar pilsjes in en dan komen de verhalen los. Dat zul je zien.