5.3 Lezen: tekstverbanden en signaalwoorden herh

Welkom!
Ga startklaar zitten: pak je boek, schrift en pen!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Ga startklaar zitten: pak je boek, schrift en pen!

Slide 1 - Slide

5.3 Lezen
Wat ga je leren?
  • schematische samenvatting
  • vaste tekststructuren
  • herhaling tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 2 - Slide

Toetsweek
Leer H4.3 Lezen en H5.3 Lezen.

Slide 3 - Slide

Schematische samenvatting

Slide 4 - Slide


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 5 - Slide

Tekstverbanden

Slide 6 - Mind map

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 7 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 8 - Slide

Tekstverbanden brugklas

- tijdsvolgorde verband
- opsommend verband
- tegenstellend verband
- uitleggend verband
- redengevend verband
- concluderend verband

Tekstverbanden 2e klas 


- vergelijkend verband

- samenvattend verband

- oorzaak/gevolg

- middel/doel

- voorwaardelijk verband





Slide 9 - Slide

1. Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
Tijdsvolgorde
B
Opsommend
C
Tegenstellend
D
Toelichtend

Slide 10 - Quiz

2. Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
Tijdsvolgorde
D
Uitleggend

Slide 11 - Quiz

3. Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsomming
B
Tegenstellend
C
Chronologisch
D
Uitleggend

Slide 12 - Quiz

4. De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
D
uitleggend verband

Slide 13 - Quiz

VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan

onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Signaalwoorden:
als (dan) - indien - tenzij - mits - wanneer -
onder de volgende voorwaarden - in het geval dat -
mocht ... dan - op voorwaarde dat




Slide 14 - Slide

VOORBEELD

voorwaardelijk verband

Als ik vandaag mijn kamer opruim,

(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.


Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik mijn kamer opruimen.

Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 15 - Slide

REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan

waarom iemand iets doet of vindt.


Signaalwoorden:

want - omdat - daarom - dus - de reden hiervoor is - het argument is

Slide 16 - Slide

VOORBEELD

redengevend verband

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

want ik heb er niet goed voor geleerd.


De reden van het slechte cijfer is

dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 17 - Slide

Oorzakelijk verband (oorzaak en gevolg)
Let op! Lijkt veel op redengevend, maar hier gaat het om een oorzaak waar je geen invloed op hebt. 

Signaalwoorden: doordat, dankzij, als gevolg van, dat komt door
Voorbeeld: 

Doordat het warm is, begin ik te zweten. 

Slide 18 - Slide

5. Omdat het klimaat snel verandert, heb ik besloten niet meer op vliegvakantie te gaan.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 19 - Quiz

6. Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 20 - Quiz

7. Dankzij de corona-crisis zijn veel mensen maanden niet naar de kapper geweest.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 21 - Quiz

Naast de tekstverbanden...
  • Tekstdoel - tekstsoort - tekstvorm
  • Titel
  • Onderwerp en deelonderwerp
  • Kernzin
  • Hoofdgedachte
  • Functie van inleiding en slot
  • Verwijswoorden
  • 2 soorten samenvattingen
  • Tekststructuren: verklaring-, voor en nadelen-, oplossingsstructuur

Slide 22 - Slide