week 18. bouwsteen 4 + kahoot

DEZE LES
1.  De vorige les
2. Tussentoets als nulmeting
3. Theorie over samenhang + Kahoot
4. Evaluatie
5. Taalblokken / zelfstudie
6. De volgende les

LESDOELEN: 
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt
- je weet het nut van de signaalwoorden voor een tekst
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

DEZE LES
1.  De vorige les
2. Tussentoets als nulmeting
3. Theorie over samenhang + Kahoot
4. Evaluatie
5. Taalblokken / zelfstudie
6. De volgende les

LESDOELEN: 
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt
- je weet het nut van de signaalwoorden voor een tekst

Slide 1 - Slide

1. DE VORIGE LES
... hebben we het over het betoog gehad.  

Zijn daar nog vragen over? 

De deadline van het schrijfdossier ligt op vrijdag 2 juni. Je kunt jouw schrijfdossier in Cumlaude uploaden. Dat kan onder periode 5. 



Slide 2 - Slide

2. NULMETING: WAT WEET JE NOG?


Maak de tussentoets (oud) van Bouwstenen 3F → 04 Samenhang 




Slide 3 - Slide

3. THEORIE: SAMENHANG
Hoe breng je samenhang aan in jouw tekst? 

Titel → let op, niet altijd
Inleiding / Kern → in alinea's met het liefst tussenkopjes / Slot
Afsluiting → let op, niet altijd.

En het belangrijkste: signaalwoorden. Die smeden jouw tekst samen.  

Slide 4 - Slide

4. THEORIE
Het tekstverband zorgt ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

Hoe doen ze dat?
Door signaalwoorden.

Slide 5 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een signaalwoord

zie je dus met welk tekstverband je te maken hebt. 

Slide 6 - Slide

SIGNAALWOORDEN
Je begrijpt iemand beter door de signaalwoorden. 

→ Let er dus op als je er een tegenkomt in een zin!


              Op de volgende slide zie je veelvoorkomende verbanden
                                      Daarna een Kahoot over die tekstverbanden


Slide 7 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden met eigen signaalwoorden. Weet je nog? 

  • de tegenstelling [ maar, hoewel ]  
  • de opsomming [ bovendien, ten eerste, ten tweede, ook, eerst...toen] 
  • de toelichting [ zo, bijvoorbeeld, zoals, op deze manier] 
  • de tijd en de volgorde daarin [ gisteren, vervolgens, vroeger, nu, toen, daarna ]  
  • de reden [ omdat, daarom, want ] 

Dan komen nu de leuke:                      


Slide 8 - Slide

a) VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Signaalwoorden die daarbij horen:

- als - als ... dan - indien - tenzij - mits 

- wanneer 

- in het geval dat - mocht ... dan 

- onder de volgende voorwaarden - op voorwaarde dat




Slide 9 - Slide

VOORBEELD voorwaardelijk verband

'Als ik vandaag mijn kamer opruim(dan) mag ik mee.'


Om mee te mogen, moet ik eerst mijn kamer opruimen.



  • Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 10 - Slide

b) REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan wáárom iemand iets doet of vindt. 


Signaalwoorden die daarbij horen: 

- want

- omdat

- daarom 

- dus


Slide 11 - Slide

VOORBEELD redengevend verband

'Ik had een slecht cijfer voor de toets van Rekenen, want ik had er niet goed voor geleerd.'



  • De reden van het slechte cijfer is dat ik niet geleerd heb voor de toets.


Slide 12 - Slide

c) OORZAKELIJK VERBAND / oorzaak-gevolg
Let op! ook wel oorzaak-gevolg genoemd. 
Hier gaat het om een oorzaak waar je géén invloed op hebt.

Signaalwoorden die daarbij horen:
- doordat 
- dankzij 
- als gevolg van 
- dat komt door
- waardoor
- zodat


Slide 13 - Slide

VOORBEELD oorzakelijk verband

'Ik trek een korte broek aan, doordat het warm is.'



  • De oorzaak van mijn kledingkeuze ligt buiten mij, want dat komt door het weer (en daar heb ik geen invloed op). 

Slide 14 - Slide

d) CONCLUDEREND VERBAND 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 
Dat kan pas nadat je allerlei informatie hebt gekregen. 


Signaalwoorden die bij een concluderend verband horen:
- dus 
- kortom 
- dat houdt in 



Slide 15 - Slide

VOORBEELD concluderend verband

'Kortom, het is belangrijk om te oefenen.'  


Je komt tot deze conclusie op basis van het slechte cijfer op Rekenen. 


 Je kijkt naar de feiten en telt deze op: 

  1. het feit dat je niet hebt geleerd voor de toets 
  2. het feit dat je al helemaal niet hebt geoefend voor de toets
  3. En misschien heb je niet opgelet in de les 
  4. of je was vaker niet dan wel in de les.

Slide 16 - Slide

e) DOEL-MIDDEL
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 
Dat kan pas nadat je allerlei informatie hebt gekregen. 


Signaalwoorden die bij een doel-middel verband horen:
- om te
- opdat
- door middel van
- daarmee
- met de bedoeling




Slide 17 - Slide

OEFENEN

Op de volgende slide een Kahoot over signaalwoorden

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

4. EVALUATIE
→Wat is lastig? 


Slide 20 - Slide

5. TAALBLOKKEN

Je kunt nu in de les leesleren en oefenen in Taalblokken, Bouwstenen 3F; 04 Samenhang 

Voorbeeld en theorie: opdracht 1 t/m 6 en de theorie op pg 3.
Schrijven: opdracht 1 t/m 4 (één pg.)
Lezen en Luisteren: opdracht 1 t/m 6 (vier pg.)

  • Vergeet de Woordenschat niet. 

Heb je een vraag, of wil je iets uitgelegd? Steek je hand op, ik kom naar je toe. 

Slide 21 - Slide

6. VOLGENDE WEEK
Eerste lesuur: theorie over voegwoorden / signaalwoorden. 

Tweede lesuur: verwerking voegwoorden / signaalwoorden
Leervoorkeurquiz


Slide 22 - Slide

EINDE VAN DE LES


Tot volgende week!

Slide 23 - Slide