Wat is de brandstof bij mensen welke nodig is voor de verbranding
A
glucose (suiker)
B
eiwitten
C
bruin brood
D
frisdrank
1 / 40
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Wat is de brandstof bij mensen welke nodig is voor de verbranding
A
glucose (suiker)
B
eiwitten
C
bruin brood
D
frisdrank
Slide 1 - Quiz
Hoe komt een spier aan de energie die hij nodig heeft?
A
Door te bewegen
B
Door te slapen
C
Door verbranding
D
Door te eten
Slide 2 - Quiz
Energie is afkomstig van?
A
Verbranding van een brandstof
B
Verbranding van zuurstof
C
Verbranding van koolstofdioxide
D
Verbranding van water
Slide 3 - Quiz
Bij verbranding ontstaat:
A
Zuurstof
B
Stikstof
C
Koolstofdioxide
D
Vuur
Slide 4 - Quiz
Wat geeft verbranding weer
A
glucose+zuurstof-> energie + CO2 + water
B
water+ zuurstof -> energie + CO2 + water
C
energie + zuurstof-> CO2 + water
D
glucose + water -> energie + zuurstof
Slide 5 - Quiz
Welke vormen van energie komt er bij verbranding vrij?
A
CO2, licht & warmte
B
water, CO2 & licht
C
licht, warmte & beweging
D
licht, CO2 & beweging
Slide 6 - Quiz
Waarom gaat je hart sneller pompen bij inspanning
A
Je organen en spieren hebben sneller meer glucose nodig.
B
Je spieren hebben meer verbranding, dus is er meer zuurstof nodig in de spieren
C
Omdat alle afvalstoffen afgevoerd moeten worden
D
je lichaam heeft meer verbranding, dus is er meer zuurstof nodig in de organen
Slide 7 - Quiz
Vitamines krijg je alleen maar binnen door middel van je voeding.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
In plaats van melk kun je ook alleen maar water drinken. Dit is hetzelfde.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
Bouwstoffen zijn stoffen die zorgen voor de aanmaak van nieuwe cellen.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
welk antwoord is geen voedingsstof?
A
eiwitten
B
vitamines
C
water
D
voedingsvezel
Slide 11 - Quiz
Wat is de rol van voedingsvezels bij vertering?
A
ze zorgen voor oppervlakte vergroting
B
ze zorgen voor een goede darmperistaltiek
C
ze helpen bij vertering van vet
Slide 12 - Quiz
Waarmee kunnen we zetmeel aantonen ?
A
met helder kalkwater
B
met joodoplossing
C
met brood
D
met water
Slide 13 - Quiz
Wat is de functie van de slokdarm
A
Vervoeren
B
Verteren
C
Sap maken
D
niks
Slide 14 - Quiz
Waar wordt eiwit NIET afgebroken
A
maag
B
alvleesklier
C
twaalfvingerige darm
D
dunne darm
Slide 15 - Quiz
Bij een temperatuur van 4 graden Celsius
A
Groeien bacteriën niet
B
Groeien bacteriën langzaam
C
Groeien bacteriën snel
D
Gaan bacteriën dood
Slide 16 - Quiz
Met behulp van bacteriën kun je
A
melk maken
B
zuurkool maken
C
brood laten rijzen
D
schimmelkaas maken
Slide 17 - Quiz
Welk orgaan is geen verteringsorgaan?
A
De lever
B
De blaas
C
De maag
D
De endeldarm
Slide 18 - Quiz
In welk deel van het voortplantingsstelsel van een vrouw bevindt zich het maagdenvlies?
A
In de baarmoeder
B
In de grote schaamlippen
C
In de vagina.
Slide 19 - Quiz
Wat is een ander woord voor orgasme
A
klaarkomen
B
bevredigen
C
spuiten
D
organen
Slide 20 - Quiz
Kunnen er meerdere zaadcellen één eicel binnendringen en dat hieruit een embyro ontstaat?
A
ja
B
nee
Slide 21 - Quiz
Bevruchting vindt plaats in de..
A
Eierstok
B
Eileider
C
Baarmoeder
D
Vagina
Slide 22 - Quiz
Als er geen bevruchting is geweest, vindt er dan een innesteling plaats?
A
ja
B
nee
Slide 23 - Quiz
Door welke van de buizen P,Q en R vindt zowel afvoer van zaadcellen als afvoer van urine plaats?
A
alleen door buis P
B
alleen door buis R
C
Door de buizen P en R
D
Door de buizen P,Q en R
Slide 24 - Quiz
Wat is de functie van deel P. (bovenste)
A
In dit deel vindt bevruchting plaats
B
In dit deel vindt ontwikkeling van eicellen plaats
C
In dit deel vindt ontwikkeling van een embryo plaats
Slide 25 - Quiz
Eicellen kunnen zich bewegen met een zweepstaart?
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quiz
Secundaire geslachtskenmerken bij meisjes ontstaan onder invloed van oestrogenen.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quiz
In welke volgorde komen deze fasen van een rijpende follikel voor in de eierstok?
A
1-2-3-5-4
B
1-3-2-5-4
C
1-4-5-2-3
D
1-5-4-3-2
Slide 28 - Quiz
In welke periode vindt menstruatie plaats?
A
In periode P
B
In periode Q
C
In periode R
D
In periode S
Slide 29 - Quiz
Drie beweringen over de betekenis van het vruchtwater voor het embryo.
1. Door vruchtwater wordt het embryo beschermd tegen schokken. 2. Uit het vruchtwater neemt het embryo de benodigde zuurstof op. 3. In het vruchtwater kan het embryo zich bewegen.
Welke beweringen is (zijn) juist?
A
Alleen de beweringen 1 en 2
B
Alleen beweringen 1 en 3
C
Alleen beweringen 2 en 3
D
Alle beweringen zijn juist
Slide 30 - Quiz
Enkele weken voor de bevalling zakt het hoofdje van de foetus in het bekken. Hoe heet dit proces?
A
ontsluiting
B
indaling
C
uitdrijving
D
nageboorte
Slide 31 - Quiz
Chlamydia is te genezen door behandeling met antibiotica.
A
juist
B
onjuist
Slide 32 - Quiz
Welke taak heeft het bloedvatenstelsel?
A
Aansturen van het hart
B
Klein maken van voedsel
C
Opnemen van zuurstof
D
Vervoeren van voedingsstoffen
Slide 33 - Quiz
Bij welke bloedsomloop horen de haarvaten van de longen?
A
Bij de grote bloedsomloop
B
Bij de kleine bloedsomloop
C
Bij de kleine en grote bloedsomloop
Slide 34 - Quiz
In welke bloedvaten worden stoffen in het bloed opgenomen en aan organen afgegeven
A
Aders
B
Haarvaten
C
Slagaders
Slide 35 - Quiz
hoe loopt de kleine bloedsomloop?
A
hart, longen, hart
B
hart, lichaam, hart
C
lichaam, hart
D
longen, hart
Slide 36 - Quiz
De hartkleppen vormen de scheiding tussen
A
Boezems en aders
B
Kamers en aders
C
Boezems en kamers
D
Boezems en slagaders
Slide 37 - Quiz
hoe heten de kleppen in de aorta en de longslagaders?
A
halve maan vormige kleppen
B
aderkleppen
C
hartkleppen
D
bloedkleppem
Slide 38 - Quiz
Iemand heeft bloedgroep A en wil zijn nier aanbieden aan iemand met bloedgroep B. Dit kan niet omdat?