Future: going to en will

Future maken met going to en will
Doel van deze les: Ik weet wanneer ik going to of will moet gebruiken in een Engels zin in de toekomende tijd (toekomst)
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Future maken met going to en will
Doel van deze les: Ik weet wanneer ik going to of will moet gebruiken in een Engels zin in de toekomende tijd (toekomst)

Slide 1 - Slide

Future met to be going to
-to be + going to + hele werkwoord

Am,are en is noemen we ook wel de vormen van -to be
Het hele werkwoord in het Engels is de kortste vorm: work, sing, do, eat, find, think, bring, etc.....

Slide 2 - Slide

Wat zijn de vormen van -to be?

Slide 3 - Open question

Gebruik: to be going to
stap 1: kijk naar welke persoon (personen) / welk voorwerp de zin over gaat. (bijv. he/she/I/michael and tim/ FC Utrecht)
stap 2: gebruik de juiste vorm van to be: am/are/is
Stap 3: schrijf -going to- achter de vorm van to be.
stap 4: plaats het hele werkwoord achter going to.
voorbeeld zin: I _______ (play) against him tomorrow.
Antwoord: I am going to play against him tomorrow.

Slide 4 - Slide

Welke zin met to be going to is juist?
A
She am going to sing later today.
B
They are go to play the piano tomorrow
C
He is going to visit his grandma next Tuesday.
D
We are going to driving to school later today.

Slide 5 - Quiz

Mike ___________ (sing) in the theater tonight. Gebruik to be going to om deze zin te maken. Type de hele zin uit.

Slide 6 - Open question

She ________ (fly) to Greece next summer. Gebruik to be going to om deze zin te maken. Type de hele zin uit.

Slide 7 - Open question

My family __________ (adopt) a puppy from the shelter today. Gebruik to be going to om deze zin te maken. Type de hele zin uit.

Slide 8 - Open question

They ________ (win) a medal at the olympics this summer. Gebruik to be going to om deze zin te maken. Type de hele zin uit.

Slide 9 - Open question

Wanneer gebruiken we to be going to ?
Wanneer je een voorspelling doet en je weet zeker dat het gaat gebeuren. 
1.Look at those clouds! It's going to rain soon.  (de wolken geven bewijs voor aanstaande regen)
2. She isn't going to soccer practice today. She hurt her knee. (de blessure aan de knie geeft aan dat je zeker kan zijn dat ze niet gaat trainen vandaag) 

Slide 10 - Slide

Welk van deze zinnen is geen voorspelling met bewijs?
A
Simon is going to Mc Donald's because he is hungry
B
Look at Timmy, He is going to fall off his scooter.
C
Look at the sky, it's going to be sunny today.
D
They are going to buy new sneakers. Theirs are really worn off.

Slide 11 - Quiz

To (not) be going to, vragend en ontkennend maken
Are you going to see the match tonight?
Is she going to drink another cup of coffee?

They aren't going to school today because they feel ill.
I am not going to drive to work today because my car is in the shop.


Slide 12 - Slide

They _______ (not-find) The presents. My parents have hidden them quite well. Gebruik to not be going to

Slide 13 - Open question

Will + hele werkwoord
Wanneer je iets wil aanbieden, bij beloftes, aankondigingen en besluiten

Slide 14 - Slide

Will + hele werkwoord
1.I will help you with your maths homework.  (aanbieden)
2.We will buy this house very soon. (aankondiging)
3.She will quit her job this year. (besluit)
4.They will help her move from New york City to New Jersey (belofte)
Al deze zinnen vinden in de toekomst plaats. Het gaat nog gebeuren.

Slide 15 - Slide

Welk van deze zinnen is een besluit?
A
I will drink a cup of tea with you later today.
B
I think I will win first prize.
C
She will do better from now on.
D
They will see you today.

Slide 16 - Quiz

Voorspellingen
Met bewijs: To be going to + hele werkwoord
Zonder bewijs: will + hele werkwoord

Look at the water in your pan. It's going to boil very soon.
I will probably win first prize today. 

Slide 17 - Slide

Welke zin is een juiste voorspelling met bewijs
A
I will not be there today.
B
She will win gold on the olympics.
C
My team is way better than yours. We are going to win!
D
My friend is going to drive to school.

Slide 18 - Quiz

Vraagzinnen met will
Bij I/we in de vraagzin verandert will in -shall
Shall I help you with your gorceries? 
Shall we bring you a cup of tea? 
Will you help your friends in need?

Slide 19 - Slide

____ I help you madame? Wat is de juiste vorm van (Will) hier?
A
will
B
shall

Slide 20 - Quiz

Ontkenning van will
We korten  will not af naar won't 

I won't make it to the meeting today. I think.

Slide 21 - Slide

I will sign a new contract today. Is dit een belofte? een aanbieding? een aankondiging of een besluit?

Slide 22 - Open question