5.4 Vermogen en Energie

Hoofdstuk 5
5.4  Vermogen en energie
1 / 45
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 5
5.4  Vermogen en energie

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Herhaling 
  2. Planning
  3. Uitleg paragraaf 5.4  
   4. Vragen 5.4

Slide 2 - Slide

Wat is de eenheid van spanning?
A
Ampère
B
Volt
C
Ohm
D
Watt

Slide 3 - Quiz

Maakt het uit waar je de stroomsterkte meet?
A
Ja, voor het lampje is die het hoogst
B
Ja, na het lampje is die het hoogst
C
ja, maar je weet niet waar die het hoogste is
D
nee, de stroomsterkte is overal even groot

Slide 4 - Quiz

Voorbeelden van spanningsbronnen zijn ....
A
batterij, dynamo, spoel
B
dynamo, elektromagneet, zonnecel
C
batterij, dynamo, zonnecel
D
batterij, zonnecel, elektromagneet

Slide 5 - Quiz

Wat is de spanning?

A
0V
B
6V
C
18V
D
36V

Slide 6 - Quiz

Ampère staat voor
A
spanning
B
druk
C
stroomsterkte

Slide 7 - Quiz

Spanning is een grootheid. Wat is het symbool voor spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A

Slide 8 - Quiz

Wat geeft dit symbool aan?
A
Voltmeter
B
Amperemeter
C
Lampje
D
Schakelaar

Slide 9 - Quiz



A
1. kruis en 2. ongeveer
B
1. lampje en 2. ongeveer
C
1. lampje en 2. batterij
D
1. kruis en 2. batterij

Slide 10 - Quiz

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 5 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 11 - Quiz

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 6 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 12 - Quiz

Op de afbeelding zie je een....
A
Zekering
B
Schakelaar
C
Lampje
D
Weerstand

Slide 13 - Quiz

Waar hoort de stroommeter om de stroom door lampje 1 te meten?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 14 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Een batterij levert een stroom
B
Een batterij raakt nooit leeg
C
Een batterij is milieu vriendelijk
D
Een batterij heeft 2 + aansluitingen

Slide 15 - Quiz

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 3 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 16 - Quiz

Wat gaan we leren vandaag?
  • De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen. 
  • De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.
  • de leerling weet wat capaciteit is en kan rekenen met de formule  C = I x t


Slide 17 - Slide

Vermogen
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per 
seconde weinig energie 


Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt 
per seconde veel energie

Slide 18 - Slide

Vermogen
Het vermogen (P). hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P)  hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.

De formule voor het vermogen is dus:                  P=U x I
                                               

Slide 19 - Slide

formule van vermogen
                      vermogen = spanning x stroomsterkte
                                 P         =       U            x               I 

Slide 20 - Slide

Vermogen
Als we dus de spanning (U) invullen in Volt (V), en de stroomsterkte (I) in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen (P) in Watt (W).

Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken. 

Slide 21 - Slide

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?


Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?

Slide 22 - Slide

formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 23 - Quiz

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quiz

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 25 - Quiz

Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A.
Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W

Slide 26 - Quiz

Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W

Slide 27 - Quiz

Koffiezet apparaat is aangesloten op het lichtnet. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen (P).
A
3W.s
B
690W
C
230W
D
690kW

Slide 28 - Quiz

planning
stukje herhaling vorige les
uitleg Energieverbruik

Slide 29 - Slide

Omrekenen

Slide 30 - Slide

Methode
1. Gegeven
2. Gevraagd
3. Formule (Binas)
4. Berekening
5. Antwoord + eenheid
Opdracht 1
timer
3:00

Slide 31 - Slide

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
2. Gevraagd
                        P
3. Formule


4. Berekening


5. Antwoord

P=UI
P=80,5W
P=230V0,35A

Slide 32 - Slide

Opdracht 2
timer
3:00

Slide 33 - Slide

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A

Slide 34 - Slide

Energiegebruik
Energiegebruik = E in kWh

kWh = kilo Watt hour (uur)

oftewel

Het aantal 1000 Watt dat je per uur verbruikt

Slide 35 - Slide

Kilowattuur-meter


Slide 36 - Slide

E berekenen
E = P x t 

E = Energiegebruik in kWh

P = Vermogen (power) in Watt

t = tijd in uren

Slide 37 - Slide

Energie = vermogen x tijd. Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energie = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energie = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energie = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energie = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 38 - Quiz

Wat is de eenheid van Energie
A
E
B
P
C
kWh
D
kW

Slide 39 - Quiz

E is het symbool voor?
A
Hoeveelheid energie
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 40 - Quiz

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 41 - Quiz

I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 42 - Quiz

Wat is Energie?
A
Een hardrock band uit Ijsland
B
Het vermogen om Arbeid te verrichten of te leveren.
C
Dat spul uit een batterij.

Slide 43 - Quiz

Hoe schrijf je het op de juiste manier op?
De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A

Slide 44 - Quiz

Aan het werk

Maak de opdrachten van deze paragraaf af.

Slide 45 - Slide