4.2 Gedrag leren

Par 4.2 gedrag leren
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Par 4.2 gedrag leren

Slide 1 - Slide

Is dit een
ethogram
of protocol?
A
ethogram
B
protocol
C
geen van beide

Slide 2 - Quiz

Zet de volgende stappen van gedragsonderzoek in de juiste volgorde.

a. Alle handelingen een korte naam, afkorting en omschrijving geven
b. Alle handelingen noteren
c. Resultaten in een staafdiagram verwerken
d. Turven hoe vaak een bepaalde handeling wordt uitgevoerd
A
a-b-d-c
B
b-a-d-c
C
a-b-c-d
D
b-a-c-d

Slide 3 - Quiz

Leerdoelen  
- Je kunt uitleggen welk soort gedrag al bij de geboorte aanwezig is. 
- Je kunt verschillende manieren van leren noemen en met voorbeelden uitleggen.
- Je kunt uitleggen hoe je bij het trainen van dieren gebruik maakt van inwendige en uitwendige prikkels. 
- Je kunt uitleggen dat mensen waarden en normen voor hun gedrag hebben. 
- Je kunt omschrijven wat rolpatronen zijn en een aantal voorbeelden geven. 

Slide 4 - Slide

Welk gedrag hoef je niet te leren?
  • Baby's en jonge dieren kunnen meteen nadat ze geboren zijn als zuigen. Dit is aangeboren gedrag.

  • Aangeboren gedrag bestaat uit:
1. Reflexen: zoals de zuig- en slikreflex.
2. Erfelijk gedrag of instinctief gedrag: zoals het spergedrag bij vogels.

Dankzij aangeboren gedrag kunnen jonge dieren meteen na de geboorte overleven.

Slide 5 - Slide

Hoe leren dieren en mensen?
  • Door leren verfijnen dieren en mensen aangeboren gedrag en ze verkrijgen nieuw gedrag.

  • Er zijn 6 verschillende manieren van leren:
1. Inprenten
2. Gewennen
3. Trial and error
4. Imiteren
5. Inzichtelijk leren
6. Conditioneren

Slide 6 - Slide

Inprenten
  • In de eerste weken leren jonge dieren en baby's wie hun ouders zijn.

  • Baby's herkennen binnen 2 dagen de geur van hun moeder.

  • Een jonge eend dat uit zijn ei komt, leert direct de vorm en geluiden van zijn moeder herkennen.

Slide 7 - Slide

Gewennen

  • Mensen en dieren leren om niet op alle prikkels te reageren.

  • Vogels leren bijvoorbeeld dat vogelverschrikkers geen gevaar vormen. Ze zullen er dan niet meer op reageren.

Slide 8 - Slide

Trial and error
  • Leren met 'vallen en opstaan'.

  • Door uitproberen leren dieren bijvoorbeeld wat wel en niet eetbaar is.

  • Trial and error heet ook wel proefondervindelijk leren.

  • In het plaatje hiernaast zie je ook een voorbeeld van trial and error.

Slide 9 - Slide

Imiteren

  • Leren door nadoen.

  • Hiernaast zie je dat welpen leren drinken door hun moeder na te doen.

  • Zo leren kinderen bijvoorbeeld met bestek eten. En leren vogels vliegen.

Slide 10 - Slide

Inzichtelijk leren

  • Leren door nadenken.

  • Dieren en mensen bedenken in hun hoofd hoe ze een probleem moeten oplossen.

  • De kraai hiernaast vult de vaas met stenen, zodat het water omhoog komt. Als het water hoog genoeg komt kan hij drinken.

Slide 11 - Slide

0

Slide 12 - Video

Waarom moet je oefenen?
  • Als je iets leert, ontstaan er nieuwe verbindingen tussen de zenuwcellen in de hersenen.

  • Als je iets leert, kun je het meestal niet meteen goed. Je moet daarvoor oefenen.

  • Door te oefenen maak je de verbindingen tussen de zenuwcellen sterker.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Conditioneren
  • Leren door een verband te leggen tussen het gedrag en het gevolg daarvan.

  • De hond hiernaast heeft geleerd dat hij een beloning krijgt wanneer hij een trucje laat zien (op zijn achterpoten zitten), wanneer de baas dit vraagt.

  • Gedrag: op zijn achterpoten zitten. 
             Gevolg: Beloning (snoepje en vriendelijke woorden).

Slide 15 - Slide

0

Slide 16 - Video

Slide 17 - Slide

0

Slide 18 - Video

5.4 deel 1 
Maken opdr 1 t/m 14 + Nakijken 

Slide 19 - Slide

Par 4.2 gedrag leren 

Slide 20 - Slide

Herhalen vorige les 

Slide 21 - Slide

Je probeert of je steeds beter kunt springen met je skateboard.

A
oefenen
B
Imitatie
C
Trial and error

Slide 22 - Quiz

Politiepaarden worden getraind met vuur en harde knallen. Hierdoor schrikken ze niet meer
A
oefening
B
Imitatie
C
Gewenning
D
Inprenting

Slide 23 - Quiz

Marita uit de tweede klas speelt al heel goed piano.

A
Gewenning
B
Inprenting
C
Trial and error
D
oefenen

Slide 24 - Quiz

De papegaai leert woorden van zijn baas.

A
oefenen
B
gewenning
C
herhaling
D
Imitatie

Slide 25 - Quiz

Schrijven heb je geleerd door:

A
oefenen
B
beide
C
Imitatie

Slide 26 - Quiz

Leerdoelen 5.4 
- Je kunt uitleggen welk soort gedrag al bij de geboorte aanwezig is. 
- Je kunt verschillende manieren van leren noemen en met voorbeelden uitleggen.
- Je kunt uitleggen hoe je bij het trainen van dieren gebruik maakt van inwendige en uitwendige prikkels. 

Slide 27 - Slide

Hoe train je dieren?
Een dier (zoals een wolf of hond) reageert op prikkels:

              Inwendige prikkel: honger, dorst (komt van binnenuit)

              Uitwendige prikkel: zien van een prooi of horen van een commando (komt van buitenaf)

Slide 28 - Slide

voorbeeld bij het trainen van een hond:

De hond heeft honger → hij wil een brokje                                                             (inwendige prikkel)

Jij zegt ‘Zit!’ → dat is de opdracht 
                                        (uitwendige prikkel)

Doet hij het goed? → hij krijgt een beloning (brokje)
Doet hij het fout? → hij krijgt geen brokje of een bestraffend woord

Slide 29 - Slide

Wat is een voorbeeld van een inwendige prikkel bij een hond?

A
Het horen van het commando 'Zit!'
B
Het zien van een brokje
C
Honger hebben
D
De geur van een andere hond

Slide 30 - Quiz

Wat is een uitwendige prikkel bij het trainen van een hond?
A
Dorst
B
Een kriebel op de huid
C
Het willen eten van een brokje
D
Het horen van het commando 'Zit!'

Slide 31 - Quiz

Wat gebeurt er als een hond het commando goed uitvoert?

A
A. Hij krijgt een straf
B
B. Hij krijgt een beloning
C
C. Hij wordt genegeerd
D
D. Hij moet opnieuw beginnen

Slide 32 - Quiz

Als de hond niet gehoorzaamd krijgt hij

A
beloning
B
straf

Slide 33 - Quiz

Hoe train je dieren?
  • Dieren kun je trainen door conditioneren.

  • Met conditioneren beloon je dieren voor gewenst gedrag. Maar met conditioneren straf je een dier ook voor ongewenst gedrag.

  • Hiernaast zie je een voorbeeld van zindelijkheidstraining. In je boek vind je een voorbeeld over dolfijnen trainen.

Slide 34 - Slide

nu jij 
maken opdrachten 4.2

Slide 35 - Slide

Normen en waarden
  • Mensen hebben beter ontwikkelde grote hersenen dan de meeste diersoorten. Hierdoor kunnen mensen nadenken over hun gedrag en hierover oordelen: goed of slecht.

  • Mensen hebben normen en waarden voor hun gedrag ontwikkeld.

  • Waarden geven aan wat mensen belangrijk vinden. Normen zijn de gedragsregels die bij een waarde horen.

  • Je leert wat er van jou verwacht wordt in het gezin, op school en later in de maatschappij.


Slide 36 - Slide

Rolpatronen

  • Bij mensen is er ook altijd een bepaald rolpatroon.

  • Dit zijn alle gedragingen die bij een rol horen. Bijvoorbeeld de rol van ouder, docent of kind.

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

5.4 deel 2 
Maken opdr 15 t/m 26 + Nakijken 

Slide 39 - Slide

Hierna staan twee beweringen over de verschillen tussen gedrag van mensen en het gedrag van dieren.
1. Bij dieren wordt het gedrag sterker bepaald door leerprocessen dan bij mensen.
2. Mensen kunnen, in tegenstelling tot dieren, hun gedrag beoordelen aan de hand van normen en waarden.
Welke van deze beweringen is (zijn) juist?

A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
De beweringen 1 en 2
D
Geen van beide

Slide 40 - Quiz