Grammatica zinsontleding - les 7

Grammatica - zinsontleding
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica - zinsontleding

Slide 1 - Slide

- Herhalen enkelvoudige en samengestelde zinnen

- Opdracht maken

- Huiswerk bespreken

- Uitbreiding enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Enkelvoudige zin > samengestelde zin
Maak van de volgende enkelvoudige zin een samengestelde zin door er een bijzin aan toe te voegen. 

Ik was vanmorgen te laat op school.

Slide 4 - Slide

Maak opdracht 6 af, blz. 22
Maak van de enkelvoudige zinnen samengestelde zinnen door er een bijzin aan toe te voegen. 
Gebruik steeds een ander voegwoord.

Op blz. 63 vind je een overzicht met onderschikkende voegwoorden. 
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Huiswerk: opdracht 5 blz. 21/22
Vergelijk eerst je antwoorden met die van je buur en bespreek het gemaakte werk. 

Daarna bespreken we de antwoorden klassikaal.

Slide 6 - Slide

Hoofdzin en bijzin
Voorbeeld: De jongen gaat naar een cursus, zodat hij nieuwe dingen kan leren.

  •  Hoofdzin = De jongen gaat naar een cursus.
  • Bijzin = hij nieuwe dingen kan leren.
  • Voegwoord = zodat 


Slide 7 - Slide

Hoofdzin en bijzin
In een samengestelde zin staat altijd een hoofdzin.

Aan die hoofdzin plak je nog een hoofdzin: hoofdzin + hoofdzin
Of je plakt er een bijzin aan:                                 hoofdzin + bijzin
De bijzin kan ook vooraan staan:                       bijzin + hoofdzin

Slide 8 - Slide


Terwijl moeder het beslag maakt, zet Evi de oven aan.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 9 - Quiz


De oude man zit op de kruk, omdat hij moe is.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 10 - Quiz


Fien gaat naar de dokter, omdat ze haar arm heeft gebroken.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, bijzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, hoofdzin

Slide 11 - Quiz


Nina leest een boek en Cato is aan het koken.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 12 - Quiz

Begrepen...
Nevenschikkend of onderschikkend? 
Voegwoord? 
Onderschikkende zin? Schrijf op welk deel hoofdzin is en welk deel bijzin. 

a. Als je kaartjes wil voor dat concert, moet je er snel bij zijn. 
b. Het voetbalkamp was ontzettend leuk, maar ik had wel heimwee.

Slide 13 - Slide

Maak opdracht 3 af, blz. 64
Schrijf op of de zin nevenschikkend of onderschikkend is. 
Schrijf het voegwoord op.
Onderschikkende zin? Schrijf dan ook op welk deel bijzin is.  

Klaar? Ga verder met opdracht 4. 
timer
10:00

Slide 14 - Slide

Einde les 7 grammatica

Slide 15 - Slide