les 7

les 7
- Hoe gaat het?
- alpaca race tafels
- woordflitsen
- woordenschat spelletjes
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

les 7
- Hoe gaat het?
- alpaca race tafels
- woordflitsen
- woordenschat spelletjes

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Je wenkbrauwen optrekken
A
Verbaasd zijn
B
Ergens van schrikken
C
Boos zijn
D
Verdrietig zijn

Slide 3 - Quiz

Knapperig.
A
Hard en niet te breken
B
Heel zacht
C
Hard en bijna niet te breken.
D
Een beetje hard maar toch makkelijk te breken

Slide 4 - Quiz

Kweken
A
Planten uit de grond halen
B
Planten kopen in de winkel
C
Planten laten groeien uit zaadjes
D
Planten verkopen

Slide 5 - Quiz

Uitpuilen
A
Bijna helemaal leeg
B
Zo vol dat er iets boven uitsteekt
C
Het huis waar uilen wonen

Slide 6 - Quiz

Het puin
A
Het materiaal wat overblijft na het slopen van gebouwen of muren
B
Het opnieuw gebruiken van materialen.
C
Materiaal wat wordt gebruikt om kleren te maken

Slide 7 - Quiz

Het plantsoen
A
Een groot park
B
Een plek waar planten worden gekweekt
C
Een klein park

Slide 8 - Quiz

De vitrine
A
Een schaal met fruit
B
Een bepaalde plek
C
Een houten kast
D
Een glazen kast waarin voorwerpen worden uitgestald.

Slide 9 - Quiz

De locatie
A
Een bepaalde plek
B
Een groot gebied
C
Een park met water

Slide 10 - Quiz

In een notendop
A
Alle details vertellen
B
In het kort
C
Heel erg uitgebreid

Slide 11 - Quiz

Roestig
A
Een zwarte laag op hout
B
Als ijzer is bedekt met een groenpaarse laag
C
Het materiaal waar banden van zijn gemaakt
D
Als ijzer is bedekt met een roodbruine laag

Slide 12 - Quiz

Energie
A
Wanneer je heel moe bent
B
Als je iets heel spannend vindt.
C
Een kracht die je gebruikt voor licht, stroom, enzovoort

Slide 13 - Quiz

Recyclen
A
Materialen die zijn gebruikt weggooien
B
Materialen zelf bewaren
C
Materialen geven aan een goed doel.
D
Oude spullen opnieuw gebruiken

Slide 14 - Quiz

De vloeistof
A
Een vaste stof
B
Een natte vloeistof die kan stromen, zoals water, limonade en olie
C
Een stof waarvan kleding wordt gemaakt

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Link

rekenen
1. Lisa heeft 47 knikkers en krijgt er 33 bij. Hoeveel knikkers heeft ze nu?
2. Tom had 95 euro en koopt een spel van 47 euro. Hoeveel euro houdt hij over?
3. Er zitten 6 stoelen aan een tafel. Hoeveel stoelen zijn er aan 4 tafels?
4. Je hebt 23 koekjes. Je wilt ze eerlijk verdelen over 4 kinderen. Hoeveel krijgt ieder kind? En hoeveel hou je over?

Slide 17 - Slide