constante en variabele kosten

Constante & variabele kosten
1 / 26
next
Slide 1: Slide
HandelMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Constante & variabele kosten

Slide 1 - Slide

Vorige periode
  • afschrijvingskosten
  • rentekosten
  • loonkosten voor de werkgever
  • exploitatiebegroting

Slide 2 - Slide

De volgende stellingen over afschrijvingskosten zijn juist:
A
De boekwaarde is niet belangrijk voor een bedrijf
B
afschrijven is het minder waard worden van DBM's
C
Je kunt op 2 manieren afschrijvingskosten berekenen
D
Ieder DBM heeft een restwaarde die er toe doet

Slide 3 - Quiz

De volgende stellingen over rente zijn juist:
A
geld lenen kost geld
B
K x P x T
C
K x P x T : 1200
D
rente is altijd negatief

Slide 4 - Quiz

De volgende stellingen over loonkosten voor de werkgever zijn juist:
A
Loonkosten zijn meestal de grootste kostenpost op de exploitatiebegroting
B
De werkgever betaald geen premies voor sociale werknemersverzekeringen
C
Brutoloon - premies = betaalde loonkosten werkgever
D
Vakantiegeld uitbetalen is verplicht

Slide 5 - Quiz

Constante kosten
Ook wel vaste kosten genoemd. Deze kosten hebben geen direct verband met de omzet. 

Slide 6 - Slide

Voorbeelden constante kosten

Slide 7 - Mind map

De omzet van een bedrijf is € 100.000,-. de constante kosten zijn € 40.000,-. Het bedrijf verwacht dat de omzet komend jaar met 10% zal stijgen. De constante kosten bedragen dan volgend jaar:
A
€ 44.000,-
B
€ 40.000,-

Slide 8 - Quiz

De constante kosten moet je als bedrijf dus altijd betalen, ongeacht of de omzet stijgt of daalt. Je moet er daarom voor zorgen dat deze kosten sowieso worden terugverdiend. Wie moet deze kosten uiteindelijk betalen?

Slide 9 - Open question

Tarief constante kosten
De consument (klant) moet de kosten betalen betalen. Je moet er dus voor zorgen dat je een gedeelte van je omzet gaat reserveren voor de constante kosten. Hoe dan? Je berekent eerst wat je gemiddelde omzet is over een paar jaar. dit noemen we ook wel de Normale omzet (N). vervolgens ga je de totale constante kosten delen door deze normale omzet. 
In formuletaal is dit C : N. Je rekent zo een tarief uit voor de constante kosten. Oftewel: Hoeveel moet je reserveren per €1,- omzet voor de constante kosten?

Slide 10 - Slide

De normale omzet van een bedrijf is € 500.000,-. de constante kosten bedragen 275.000,-. Bereken het tarief voor de constante kosten (C : N).
A
€1,82
B
€0,55

Slide 11 - Quiz

Begrote totale constante kosten: € 60.000,-
Normale netto-omzet: € 250.000,-

Bereken het tarief voor de constante kosten.
A
€ 0,24
B
€ 4,2

Slide 12 - Quiz

Bezettingsresultaat
De constante kosten die door het bedrijf worden betaald worden doorberekent aan de klant. Het
tarief voor de constante kosten wordt dus opgenomen in de kostprijs van het product. Het constante kostentarief is gebaseerd op de normale omzet. 

Het kan natuurlijk zo zijn dat je voor een bepaald jaar een hogere of een lagere omzet hebt behaald. Het tarief dat je hebt vastgesteld voor de constante kosten kan dan niet meer kloppen. Er ontstaat een bezettingsresultaat: dit kan een bezettingswinst of een bezettingsverlies zijn.

Slide 13 - Slide

Bezettingsresultaat
N=normale (gemiddelde) omzet
C = Constante kosten
W = werkelijke omzet

Formule: (W-N) x (C:N)

Slide 14 - Slide

Begrote totale constante kosten: € 60.000,-
Begrote totale netto-omzet: € 250.000,-
Stel dat aan het aan de van het jaar blijkt dat de werkelijke totale netto-omzet (W) in dat jaar € 285.525,- is geweest.

Bereken het bezettingsresultaat (W-N) x (C:N)
A
0,24
B
35.525
C
8.526
D
149.205

Slide 15 - Quiz

Onderneming Geerdink heeft voor het komende jaar de volgende cijfers begroot:
Normale omzet = € 1.000.000,-
Constante kosten = € 200.000,-
Voor het komende jaar denkt Geerdink dat zijn omzet zal dalen
naar € 800.000,-.
Bereken het bezettingsresultaat en geef aan of dit een winst of een verlies is.
A
50.000 winst
B
50.000 verlies
C
0,25 winst
D
5 verlies

Slide 16 - Quiz

Aan de slag!
hoofdstuk 7 reader kostensoorten
maak opdracht 7.1 t/m 7.4



Slide 17 - Slide

Variabele kosten
Variabele kosten hebben een direct verband met de omzet. 

Slide 18 - Slide

De omzet van een bedrijf is € 100.000,- de variabele kosten zijn 10%. In het volgend jaar verwacht het bedrijf dat de omzet zal stijgen naar € 120.000,-. Hoeveel bedragen de variabele kosten?
A
€ 12.000,-
B
€ 10.000,-

Slide 19 - Quiz

Voorbeelden van variabele kosten:

Slide 20 - Mind map

Slide 21 - Slide

De variabele kosten stijgen met 4%, terwijl de omzet stijgt met 8%.
A
degressief
B
progressief
C
proportioneel

Slide 22 - Quiz

De omzet stijgt met 5% en de variabele kosten stijgen met 5 %.
A
degressief
B
progressief
C
proportioneel

Slide 23 - Quiz

de omzet stijgt met 10% en de variabele kosten stijgen met 15%.
A
progressief
B
degressief
C
proportioneel

Slide 24 - Quiz

Aan de slag!
Hoofdstuk 4
opgave 4.3, 4.4, 4.5 en 4.6
timer
15:00

Slide 25 - Slide

Leg uit wat constante kosten en variabele kosten zijn.

Slide 26 - Open question