06 - h3- ch5 - E regarder 'au resto'

bonjour H3 - comment ça va?
prenez
-> vos livres
-> vos cahiers
-> vos trousses / stylos
aujourd'hui on est le vendredi 5 avril 2024
1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

bonjour H3 - comment ça va?
prenez
-> vos livres
-> vos cahiers
-> vos trousses / stylos
aujourd'hui on est le vendredi 5 avril 2024

Slide 1 - Slide

  • repetitie chapitre 5 -> geen phrases-clés 
  • tw4 -> mondeling phrases-clés WEL
Leren voca AB f-n n-f van chapitre 5
Maken: exercices 15abcd, 16bcd (pages 22->24)

Slide 2 - Slide

page 20

Slide 3 - Slide

TW voorbeeld- page 20

Slide 4 - Slide

qu'est-ce qu'on va faire?
  • terugblik bronnen ABD
  • bron E regarder - page 28
  • faire les exercices
Au resto

Slide 5 - Slide

D. het delend lidwoord
Als er in het Nederlands geen lidwoord of geen getal staat voor het zelfstandig naamwoord, dan komt er in het Frans een delend lidwoord (du, de la, de l', des) vóór het zelfstandig naamwoord. 'Du' voor mannelijke woorden. 'De la' voor vrouwelijke woorden.

* Ik koop een brood -> j'achète un pain (wel lidwoord, onbepaald)
Het brood is op tafel -> le pain est sur la table (bepaald lidwoord)
* Ik houd van brood -> j'aime le pain of ik koop brood OF j'achète du pain (in nl geen lidwoord, wel in het Frans).

Slide 6 - Slide

D. het delend lidwoord
  • als in het Nl geen lidwoord WEL in het Frans
  • -> du - des | de la - des | de l' - des
  • na een woord van hoeveelheid
  • -> de of d'
  • na ww aimer, adorer, préférer, détester
  • ->le, la, l' of les

Slide 7 - Slide


  1. À midi je mange ___ fromage.
  2. Le soir j'aime beaucoup ___ fruits.
  3. Je préfère ___ crèpes.
  4. Vous détestez ___ viande.
  5. Pour le lunch tu prends ___ viande.
  6. Elle commande __ eau
  • du
  • les
  • les
  • la ✅
  • de la
  • de l' 

Slide 8 - Slide


  1. Je ne mange jamais ___ fromages.
  2. Ma mère aime manger ___ chocolat.
  3. Nous commandons ___ crèpes.
  4. Vous avez une carafe ___ eau.
  5. Je bois un verre ___ coca.
  6. Tu adores __ glace à la vanille.
  • des ✅
  • du ✅
  • des
  • d' ✅
  • de ✅
  • la 

Slide 9 - Slide

buts bron E regarder - page 28

  • je kunt de belangrijkste informatie uit een film begrijpen
  • je kent woorden die te maken hebben met eten en drinken

Slide 10 - Slide

exercice 19 page 28 - lange film
Heb jouw cahier en stylo klaar

noteer 3 onderwerpen die in de video aan bod komen
noteer ze in het NL of FR

thema = au resto

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

exercice 20a - page 29

Slide 13 - Slide

devoirs (huiswerk)
Chapitre 5 'au resto' - bron E

faire (maken) exercices 19, 20a, 21 (pages 28-29)
apprendre (leren) vocabulaire E page 39

Slide 14 - Slide

buts

  • qu'est-ce que tu as appris ? 

  • qu'est- ce que vous avez écouté? 

Slide 15 - Slide

bon weekend

Vous avez passé de bonnes vacances?

Slide 16 - Slide