le passé composé hulpwerkwoord être ou avoir

Bonjour!
Herhaling passé composé
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Bonjour!
Herhaling passé composé

Slide 1 - Slide

Hoe maak je een voltooide tijd in het Frans?

Slide 2 - Mind map

Wat is de naam van de voltooid tegenwoordige tijd in het Frans?
A
le passé composé
B
le présent
C
le futur proche
D
l'imparfait

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de hulpwerkwoorden die bij de Passé Composé gebruikt worden?
A
avoir en aller
B
avoir en être
C
avoir en faire
D
avoir en vouloir

Slide 4 - Quiz

être
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
                        sont
                         suis
                sommes
                         êtes
                           est
                            es

Slide 5 - Drag question

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u  heeft
B. zij zijn
C.  ik  ben
D.  men  is / wij hebben
E.  ik  heb
F. jullie  zijn
1.  vous  avez
2.  j' ai
3.  elles  sont
4.  je  suis
5.  on  est
6. vous  êtes

Slide 6 - Drag question

Philippe heeft gewerkt
A
Philippe va travailler
B
Philippe a travaillé
C
Philippe travaille
D
Philippe travaillait

Slide 7 - Quiz

Welk hulpwerkwoord krijgt het werkwoord être in de passé composé ?
A
gagner = winnen
B
faire = doen of maken
C
aller = gaan
D
avoir = hebben

Slide 8 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
adorer= dol zijn op
B
attendre= wachten
C
perdre= verliezen
D
tomber= vallen

Slide 9 - Quiz

Wat is goed ?
A
nous sommes allé
B
nous avons allé
C
nous sommes allés
D
nous avons allés

Slide 10 - Quiz

Wat is goed ?
A
Elle a tombé
B
Elle est tombé
C
Elle a tombée
D
Elle est tombée

Slide 11 - Quiz

Wat is goed ?
A
Ils sont gagné
B
Ils ont gagné
C
Ils sont gagnés
D
Ils ont gagnés

Slide 12 - Quiz

Wat is goed ?

Monsieur, ...
A
vous êtes parti
B
vous avez parti
C
vous êtes partie
D
vous êtes partis

Slide 13 - Quiz

Wat is de voltooide tijd van avoir?
A
avoiré
B
avons
C
eu
D
fait

Slide 14 - Quiz

Welke is goed?
Ik ben geweest.
A
J'ai été
B
Tu as été
C
Je suis été
D
Vous avez eu

Slide 15 - Quiz

(partir= vertrekken)
wij vertrekken=

Slide 16 - Open question

wij zijn vertrokken=

Slide 17 - Open question

sortir=uitgaan
zij gaat uit=

Slide 18 - Open question

zij is uitgegaan=

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Link