Nederlands in actie B1

Nederlands in actie B1
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2HBOStudiejaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Nederlands in actie B1

Slide 1 - Slide

Conjuncties
  • Conjuncties die een hoofdzin krijgen: en, maar, dus, want, of
  • Conjuncties die een bijzin krijgen: omdat, als, toen, voordat, nadat, totdat, terwijl, zodat, zodra, hoewel 
  • Nederlands in Actie p. 32

Slide 2 - Slide

Welke zin is juist?
A
Hij is trots omdat hij een doelpunt heeft gemaakt.
B
Hij is trots omdat hij een doelpunt gemaakt heeft.

Slide 3 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Ik teken graag terwijl ik naar muziek luister.
B
Terwijl ik naar muziek luister, teken ik graag.

Slide 4 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Ik wilde arts worden, dus is uitgekomen die droom.
B
Ik wilde arts worden, dus is die droom uitgekomen.

Slide 5 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Ik zoek een oplossing zodra ik leer nieuwe woorden.
B
Ik zoek een oplossing zodra ik nieuwe woorden leer.

Slide 6 - Quiz

Welke zin is juist?
A
U kunt hier wachten tot de bestelling klaar is.
B
U kunt hier wachten totdat de bestelling klaar is.

Slide 7 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Hij heeft in Frankrijk gewoond voordat hij naar Nederland kwam.
B
Hij heeft in Frankrijk gewoond voor hij naar Nederland kwam,

Slide 8 - Quiz

Om te + infinitief
  • Geeft een doel aan. Waarom doe je iets?
  • Je moet elke dag  tenminste 10.000 stappen zetten om genoeg calorieën te verbranden. 
  • Geeft informatie over een substantief (zelfstandig naamwoord).
  • Het is mijn droom om als arts te werken.
  • Geeft informatie over een adjectief (bijvoeglijk naamwoord).
  • Mijn kennis is te klein om deze vraag te kunnen beantwoorden.

Slide 9 - Slide

Welke zin is juist?
A
Je krijgt kaartjes om antwoorden opschrijven.
B
Je krijgt kaartjes om antwoorden op te schrijven.

Slide 10 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Ik leer de woorden uit mijn hoofd om de toets goed te kunnen maken.
B
Ik leer de woorden uit mijn hoofd zodat ik de toets goed zal kunnen maken.

Slide 11 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Ik zie te slecht om auto te rijden.
B
Ik zie te slecht om kan autorijden.

Slide 12 - Quiz

directe/indirecte rede
Directe rede: Max zegt: "Ik vind het hier te warm".
Indirecte rede: Max zegt dat het hier te warm is.

Slide 13 - Slide

Zet deze zin in de indirecte rede:
"Maxima: Ik vind Willem-Alexander een fijne echtgenoot.

Slide 14 - Open question

Scheidbare werkwoorden
  • het presens + het imperfectum: Het prefix gaat naar het einde. 
  • Opzoeken: Ik zoek het even op.
  • het perfectum: het prefix komt voor het participium.
  • Opzoeken: Ik heb het opgezocht. 
  • in een bijzin: het werkwoord gaat in zijn geheel naar het einde van een zin.
  • Opzoeken. Ik vind het fijn dat je het voor me opzoekt.
  • in zinnen met te: Te komt tussen het prefix en de rest van het werkwoord.
  • Opzoeken: Het is geen moeite om het voor je op te zoeken.

Slide 15 - Slide

Maak een zin met "opzoeken" in de presens.

Slide 16 - Open question

Maak een zin met "opzoeken" in het perfectum

Slide 17 - Open question

Maak een zin met "opzoeken" in een bijzin (dependent clause).

Slide 18 - Open question

Welke zin is juist?
A
Ik meld me voor de nieuwe cursus aan.
B
Ik meld me aan voor de nieuwe cursus.

Slide 19 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Hoeveel punten heeft die vraag opgeleverd?
B
Hoeveel punten heeft opgeleverd die vraag?

Slide 20 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Ik vind het moeilijk om iets uitkiezen.
B
Ik vind het moeilijk om iets uit te kiezen.

Slide 21 - Quiz

Relatief pronomen: die/dat
Met die of dat kun je extra informatie geven over een ding of een persoon. Die gebruik je bij de-woorden en personen, dat gebruik je bij het-woorden. Na die en dat komt een bijzin.

Slide 22 - Slide

Welke zin is juist?
A
De man dat ik ken, is aardig.
B
De man die ik ken, is aardig

Slide 23 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Het hondje dat daar loopt, is verdwaald.
B
Het hondje die daar loopt, is verdwaald.

Slide 24 - Quiz

Welke zin is juist
A
Dat is een gevoel dat iedereen kent.
B
Dat is een gevoel die iedereen kent.

Slide 25 - Quiz

Maak een zin met die of dat.
bv Het meisje dat ik ken, is vertrokken.

Slide 26 - Open question