Kunstbeschouwing

Kunstbeschouwing
vijf stadia van Parsons (1987)
1 / 10
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Kunstbeschouwing
vijf stadia van Parsons (1987)

Slide 1 - Slide

Fase 1. Associatie
- Welk gevoel roept dit werk bij me op?
- gevoelig voor kleuren
- niet noodzakelijk of het werk figuratief is of abstract (dus of het te herkennen is)
- persoonlijk, voor iedereen anders
- dit werk vind ik mooi omdat het gevoel positief is of dit werk vind ik lelijk omdat het gevoel 
   negatief is

Fase 2. Mimetisch
- Wat is er uitgebeeld? Wat zie ik? Voorstelling beschrijven 
- Lijkt dit echt/realistisch (figuratief), of is het abstract?
- Mimesis = nabootsing van de werkelijkheid 

Fase 3. Expressie
- Bewustwording dat het beeld drager is van gedachten/gevoelens van de kunstenaar
- Wat wil de kunstenaar met dit werk zeggen? Waarom is het werk gemaakt?
- Wat betekent hetgeen wat ik zie?

Fase 4. Formeel
- Hoe het werk gemaakt is en waarop gelet is, heeft invloed op hoe jij het beeld ziet
- Beeldaspecten zijn belangrijk: kleursoorten, licht/schaduw/ruimtewerking/compositie/lijnsoort/  
  textuur/factuur 
- Welke materialen en technieken zijn er gebruikt? Dus: hoe en waarvan is het werk gemaakt?
- Hoe is er gebruik gemaakt van beeldaspecten? Bijv. het werk heeft veel kleurcontrasten en 
   dieptewerking

Fase 5. Interpretatie
- Je kan als kijker een mening vormen over het werk en het werk plaatsen in een context 
   (plaats/tijd) 
- Alle fases komen in deze fase terug en beïnvloeden jouw mening over het werk
- Waar en wanneer is het werk gemaakt? (historische en geografische gegevens, het werk in de 
   cultuurhistorische con
Fase 1. Associatie
- Welk gevoel roept dit werk bij me op?
- gevoelig voor kleuren
- niet noodzakelijk of het werk figuratief is of abstract (dus of het te herkennen is)
- persoonlijk, voor iedereen anders
- dit werk vind ik mooi omdat het gevoel positief is of dit werk vind ik lelijk omdat het gevoel 
   negatief is

Fase 2. Mimetisch
- Wat is er uitgebeeld? Wat zie ik? Voorstelling beschrijven 
- Lijkt dit echt/realistisch (figuratief), of is het abstract?
- Mimesis = nabootsing van de werkelijkheid 

Fase 3. Expressie
- Bewustwording dat het beeld drager is van gedachten/gevoelens van de kunstenaar
- Wat wil de kunstenaar met dit werk zeggen? Waarom is het werk gemaakt?
- Wat betekent hetgeen wat ik zie?

Slide 2 - Slide

Fase 1. Associatie
- Welk gevoel roept dit werk bij me op?
- gevoelig voor kleuren
- niet noodzakelijk of het werk figuratief is of abstract (dus of het te herkennen is)
- persoonlijk, voor iedereen anders
- dit werk vind ik mooi omdat het gevoel positief is of dit werk vind ik lelijk omdat het gevoel 
   negatief is

Fase 2. Mimetisch
- Wat is er uitgebeeld? Wat zie ik? Voorstelling beschrijven 
- Lijkt dit echt/realistisch (figuratief), of is het abstract?
- Mimesis = nabootsing van de werkelijkheid 

Fase 3. Expressie
- Bewustwording dat het beeld drager is van gedachten/gevoelens van de kunstenaar
- Wat wil de kunstenaar met dit werk zeggen? Waarom is het werk gemaakt?
- Wat betekent hetgeen wat ik zie?

Fase 4. Formeel
- Hoe het werk gemaakt is en waarop gelet is, heeft invloed op hoe jij het beeld ziet
- Beeldaspecten zijn belangrijk: kleursoorten, licht/schaduw/ruimtewerking/compositie/lijnsoort/  
  textuur/factuur 
- Welke materialen en technieken zijn er gebruikt? Dus: hoe en waarvan is het werk gemaakt?
- Hoe is er gebruik gemaakt van beeldaspecten? Bijv. het werk heeft veel kleurcontrasten en 
   dieptewerking

Fase 5. Interpretatie
- Je kan als kijker een mening vormen over het werk en het werk plaatsen in een context 
   (plaats/tijd) 
- Alle fases komen in deze fase terug en beïnvloeden jouw mening over het werk
- Waar en wanneer is het werk gemaakt? (historische en geografische gegevens, het werk in de 
   cultuurhistorische con

Fase 4. Formeel
- Hoe het werk gemaakt is en waarop gelet is, heeft invloed op hoe jij het beeld ziet
- Beeldaspecten zijn belangrijk: kleursoorten, licht/schaduw/ruimtewerking/compositie/lijnsoort/  
  textuur/factuur 
- Welke materialen en technieken zijn er gebruikt? Dus: hoe en waarvan is het werk gemaakt?
- Hoe is er gebruik gemaakt van beeldaspecten? Bijv. het werk heeft veel kleurcontrasten en 
   dieptewerking

Fase 5. Interpretatie
- Je kan als kijker een mening vormen over het werk en het werk plaatsen in een context 
   (plaats/tijd) 
- Alle fases komen in deze fase terug en beïnvloeden jouw mening over het werk
- Waar en wanneer is het werk gemaakt? (historische en geografische gegevens, het werk in de 
   cultuurhistorische context plaatsen) 
- Wat vind ik ervan?

Slide 3 - Slide

Beeldaspecten (bij fase 4)
* kleur
- primaire, secundaire, tertiaire kleuren
- verzadigde kleuren, onverzadigde kleuen
- complementair contrast, warm-koud contrast, licht-donker 
  contrast

Slide 4 - Slide


* licht
- lichtbron
- lichtkleur
- lichtrichting
- strijklicht
- silhouet
- eigenschaduw/slagschaduw
- clair obscur 
- glimlicht

Slide 5 - Slide

* ruimte
- atmosferisch perspectief
- lijnpersectief
- coulissewerking 
- groot-klein, overlapping, afsnijding, schaduw (plasticiteit)
- standpunt (laag, hoog, ooghoogte)
- kader 

Slide 6 - Slide

* compositie
- aandachtsplek
- kijkrichting
- compositievorm: symmetrische compositie, diagonale 
   compositie, centrale compositie, driehoek compositie, 
   horizontale compositie, overall compositie 

Slide 7 - Slide

*lijn
- omtrekslijn/contour
- recht, gebogen, gebroken, gegolfd, doorgetrokken, 
   onderbroken, dun, dik 

Slide 8 - Slide

* vorm
- figuratief, abstract, non-figuratief 
- tweedimensionaal, driedimensionaal
- geometrisch, organisch
- open, gesloten
- vorm, restvorm

Slide 9 - Slide

* textuur
- het oppervlak ziet er: fijn, grof, korrelig, harig, stekelig, 
   bobbelig etc. uit
- stofuitdrukking: nabootsing van de textuur met een ander 
   materiaal 

* factuur 
- sporen van gereedschap op het werk: penseelstreek (grof/
   fijn/welke richting)

Slide 10 - Slide