This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
Ga vast zitten volgens de plattegrond
Doe je boek alvast open op bladzijde 218
Pak je schrift
Slide 1 - Slide
1.Kort terugblikken op §1 en §2.
2. Beginnen aan §3 Verwijswoorden.
3.Een start maken met de online oefenopdrachten.
In deze les gaan we
Slide 2 - Slide
De lesdoelen
Je weet wat de functie van een verwijswoord is.
Je kunt de verwijswoorden deze, die, dit en dat op de juiste manier gebruiken.
Slide 3 - Slide
Formuleren
=
'Iets onder woorden brengen'
'Iets uitdrukken in woorden'
En daar komen in het Nederlands een aantal regeltjes en schrijftrucjes bij kijken. Daar gaat formuleren over.
Slide 4 - Slide
Formuleren?
6.1 Volledige zinnen
6.2 De en het woorden
6.3 Verwijswoorden (vandaag)
Waaruit bestaat de cursus
Slide 5 - Slide
6.2
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Verwijswoorden
Wijzen meestal terug naar een woord dat eerder is genoemd.
Wat doe je als je veel geld het? Dan geef je het geld uit!
Wat doe je als je veel geld het? Dan geef je dit uit!
Het papier is gescheurd. Zo kan ik het papier niet gebruiken.
Het papier is gescheurd. Zo kan ik dat niet gebruiken.
Slide 9 - Slide
Verwijzen met deze, die, dit en dat
Verwijswoorden wijzen (meestal) terug naar een woord dat eerder genoemd is. Naar de-woordenverwijs je met deze en die. Naar het-woordenverwijs je met dit en dat.
Slide 10 - Slide
Verwijzen met deze, die, dit en dat
Met het verwijswoord 'dat' kun je ook naar een hele zin verwijzen.
Het pretpark is vandaag gesloten. Dat vind ik erg jammer.
Er loopt een losgebroken stier op de snelweg. Dat is erg gevaarlijk.
Slide 11 - Slide
Klassikaal oefenen
H6 Formuleren
§3: Verwijswoorden
Bladzijde 218-219
Opdracht 1 t/m 3
Let goed op
Schrijf en doe mee
waar?
wat?
Slide 12 - Slide
Kies het juiste verwijswoord.
Wie ... vragenlijst invult, maakt automatisch kans op een prijs.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit
Slide 13 - Quiz
Kies het juiste verwijswoord.
Van alle verhalen vind ik ... verhaal het spannendst.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit
Slide 14 - Quiz
Kies het juiste verwijswoord.
Heb jij zijn nieuwe nummer al geluisterd? Het heeft wat weg van ... oude nummer.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit
Slide 15 - Quiz
Kies het juiste verwijswoord.
Als ik voor het proefwerk een voldoende haal, kan ik (2) oude onvoldoende goedmaken.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit
Slide 16 - Quiz
Voor jezelf oefenen
H6 Formuleren
§3: Verwijswoorden
Bladzijde 218-219
Opdracht 4 t/m 7
Online verder oefenen (Magister -> leermiddelen)
timer
10:00
waar?
wat?
klaar?
Slide 17 - Slide
Wat vonden jullie van deze les? (Eerst uitleg, dan in twee delen oefenen en bespreken) Leg uit waarom.
Slide 18 - Open question
Einde van deze les!
Als het goed is weet je nu:
Waaruit een volledige zin bestaat.
Hoe je moet bepalen of zelfstandige naamwoorden de of het als lidwoord krijgt.
Wanneer je de verwijswoorden deze, die, dit en dat moet gebruiken.
Slide 19 - Slide
De lesdoelen
Je weet wat de functie van een verwijswoord is.
Je kunt de verwijswoorden deze, die, dit en dat op de juiste manier gebruiken.