4H voorzetsels +3 en + 4

Üben für die Prüfung
  • voorzetsels 3e naamval
  • voorzetsels 4e naamval
  • ontleden

Gebruik bij de volgende vragen je Spickzettel.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Üben für die Prüfung
  • voorzetsels 3e naamval
  • voorzetsels 4e naamval
  • ontleden

Gebruik bij de volgende vragen je Spickzettel.

Slide 1 - Slide

Deze voorzetsels horen bij de 3e naamval:
A
aus, bei, in, von, um
B
aus, an, bei, in, für
C
aus, bei, mit, nach, zu
D
an, aus, hinter, seit, in

Slide 2 - Quiz

Deze voorzetsels horen bij de 4e naamval:
A
durch, für, aus, in
B
durch, für, ohne, bis
C
durch, für, ohne, in
D
durch, an, zu, bei

Slide 3 - Quiz

Voorbeeldzinnen
Je krijgt voorbeeldzinnen te zien. 
Geef aan of de zin in de 3e of 4e naamval staat. 

Slide 4 - Slide

Ich kann nicht ohne dich leben.
A
3e
B
4e

Slide 5 - Quiz

Ich wohne mit meinem Freund zusammen.
A
3e
B
4e

Slide 6 - Quiz

Ich wage es nicht gegen ihn zu lügen.
A
3e
B
4e

Slide 7 - Quiz

Seit unserer Freundschaft bin ich glücklicher.
A
3e
B
4e

Slide 8 - Quiz

Er gibt der Frau Blumen.
A
3e
B
4e

Slide 9 - Quiz

Invulzinnen: 
vertaal de woorden en zet ze in de juiste vorm
Stap 1: woord uit de der-groep? --> schema 1
               woord uit de ein-groep? --> schema 2
               persoonlijk voornaamvoord? --> schema 3
Stap 2: Zoek eerst een voorzetsel. Geen voorzetsel? -->                                 Zoek seinwerden of bleiben. Geen werkwoord? -->
                Ontleed de zin en bepaal de naamval.
Stap 3:  Zoek de juiste vorm op 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Er kann nicht (zonder haar) ........ leben.

Slide 12 - Open question

Sie wohnen (bij hun) ........ Onkel (m).

Slide 13 - Open question

Ich habe (voor mijn) ........ Dozent (m) etwas gekauft.

Slide 14 - Open question

Ich habe ........ (u) ins Kino gesehen.

Slide 15 - Open question

Warum hat er ...... (jou) nicht eher angerufen?

Slide 16 - Open question

Ich zeige ....... (mijn) Bruder (m) den Freizeitpark.

Slide 17 - Open question

Sie hat ........ (hem) etwas erzählt.

Slide 18 - Open question

Ich fahre (met deze) ........ Bus (m) zur Schule.

Slide 19 - Open question

Ich fahre (met deze) ........ Bus (m) zur Schule.

Slide 20 - Open question