2h6 - 3/12/21 bron D adjectifs rappel des verbes ...er

Programme de la leçon
Buts: aan het einde van de les ken je al veel bijvoeglijke naamwoorden, de regels en  het liedje in het Frans van de bv nw + je kamer beschrijve
- Rappel des adjectifs + exceptions
- Décrire ton prof
- Iets beschrijven
- Chansons : Où est le chat ? Dans ma chambre, il y a...+ voorzetsels
 - Rappel des verbes ...er quiz

1 / 45
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programme de la leçon
Buts: aan het einde van de les ken je al veel bijvoeglijke naamwoorden, de regels en  het liedje in het Frans van de bv nw + je kamer beschrijve
- Rappel des adjectifs + exceptions
- Décrire ton prof
- Iets beschrijven
- Chansons : Où est le chat ? Dans ma chambre, il y a...+ voorzetsels
 - Rappel des verbes ...er quiz

Slide 1 - Slide

Wat is de functie van een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 2 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord
past zich aan ____
timer
0:30

Slide 3 - Open question

Wat zijn de vier vormen van het (regelmatige) bijvoeglijk naamwoord?
timer
0:30

Slide 4 - Open question

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ________

Slide 5 - Open question

Wat kun je vertellen over de PLAATS van het bijvoeglijk naamwoord in een Franse zin?

Slide 6 - Open question

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm op de goede plaats..
Elles sont des _____________ filles _____________. [sérieux]

Slide 7 - Open question

wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Monique est très heureuse
B
Monique est très heureus
C
Monique est très heureuses
D
Monique est très heureuxs

Slide 8 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord ?
A
beau
B
petit
C
qui
D
blond

Slide 9 - Quiz

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les lunettes verts.
B
Elle porte les lunettes vert.
C
Elle porte les lunettes verte.
D
Elle porte les lunettes vertes.

Slide 10 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord....
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
zegt iets over een werkwoord

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.
C
Elle porte une robe bleues
D
Elle porte une robe blue.

Slide 12 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.

Slide 13 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 14 - Quiz

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures verts.
B
Elle porte les chaussures vert.
C
Elle porte les chaussures verte.
D
Elle porte les chaussures vertes.

Slide 15 - Quiz

Choisis le bon adjectif:

Les vélos sont ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 16 - Quiz

Wat is het juiste adjectif?
Les chaussures sont
A
brune
B
brunes
C
brun

Slide 17 - Quiz

Choisis le bon adjectif:

Mon copain est ......
A
charmant
B
charmante
C
charmants

Slide 18 - Quiz

Wat is het juiste adjectif?
Le cabriolet est
A
noir
B
noire

Slide 19 - Quiz

Wat is het adjectif?
Il a une voiture grise
A
grise
B
voiture
C
il
D
a

Slide 20 - Quiz

Welke plaats van het adjectif is juist?
A
La noire maison.
B
La maison noire.

Slide 21 - Quiz

Wat betekent het woord:" adjectif " in het Nederlands?

A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

Questions / Réponses
C'est quel jour aujourd'hui ?
Tu as des frères et soeurs?
Comment est ton frère ? ta soeur ?
Il/Elle s'appelle comment ?
Il/Elle est comment ?
Tu as un animal domestique?
Il/elle est jeune ?


timer
3:00

Slide 23 - Slide

lire le vocabulaire ABEF p 88 89

Slide 24 - Slide

L'adjectif


Nu eerst de herhaling 
 de plaats et de uitgangen 
van het bijvoeglijk naamwoord in het Frans.

Slide 25 - Slide

Deze bijvoeglijke naamwoorden staan voor het zelfstandig naamwoord
beau (mooi)      bon (goed/lekker)       joli (schattig)
haut (hoog)       long (lang)                     petit (klein)
jeune (jong)      vieux (oud)                    grand (groot)
gros (dik)            mauvais (slecht)        méchant (gemeen)
nouveau (nieuw)                                        autre (ander)
premier (eerste) +rangtelwoorden (telw+ième)+ dernier (laatste)

Slide 26 - Slide

Speciale vormen van 't bijvoeglijk naamwoord: 

Slide 27 - Slide

Décris ta prof
naam - haar - ogen - maat - sport - 
eigenschappen
kleding (3dingen)
timer
5:00

Slide 28 - Slide

Il y a- se trouver- j'ai
On utile  pour décrire :
1- er is/zijn = il y a
2- zich bevinden = se trouver
3- ik heb = j'ai
4- devant- derrière-sous-sur- à droite/à gauche - à côté de(du/de la/del') - près de/du/de la/de l' => chanson 

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video

Tu habites où ?
Tu habites dans une maison ?
Tu habites dans un appartement ?
Comment trouves-tu ta chambre ?
Tu fais tes devoirs dans ta chambre ?
Tu dors dans ta chambre ?

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

rappel des verbes ...er
1- hoe krijg je de stam van de werkwoorden die op er eindigen?
2- de uitgangen, ken je ze nog?

Slide 34 - Slide

Les verbes en -er

Slide 35 - Slide

Vervoegen aimer:
(zij vinden lekker) la pizza
A
nous aimons
B
vous aimez
C
ils aiment
D
nous aiment

Slide 36 - Quiz

ik vind
A
je cherche
B
tu cherches
C
je trouve
D
tu trouves

Slide 37 - Quiz

Elle (aimer)
A
aimes
B
aimet
C
aime
D
aiment

Slide 38 - Quiz

jij houdt van
A
tu aimes
B
tu aime
C
tu préfères
D
vous aimez

Slide 39 - Quiz

Vous ................... (leuk vinden) l'histoire?
A
aimez
B
aimons
C
préférez
D
préférons

Slide 40 - Quiz

wij praten
A
nous parlons
B
nous parlez
C
vous parlons
D
ils parlent

Slide 41 - Quiz

Zij houden van (aimer)
A
Vous aimez
B
Ils aiment
C
Elles aime
D
J'aime

Slide 42 - Quiz

zij werkt
A
tu travailles
B
elle travaille
C
elle travailles
D
elles travaillent

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video