Werkwoordspelling verleden tijd (zwakke werkwoorden) 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Werkwoordspelling verleden tijd 

Sterke en zwakke werkwoorden

De meisjes ... (maken) gisteren
samen een zandkasteel

Jasper ... (schoppen) gisteren
de bal in de goal tijdens de training

De visser .... (vangen) gisteren
een grote vis.

Ik .... (stoten) vorige week
de vaas per ongeluk van de tafel

Gisteren ..... (branden) het huis
helemaal af.

Meike .... (kleuren) gisteren
een hele mooie kleurplaat

Jelle .... (rijden) gisteren zijn vrachtwagen achteruit de straat in

De bouwvakkers ... (slopen)
gisteren dat hele gebouw.

..... (hopen) jij gisteren dat het zou stoppen met regen, zodat je kon gaan hardlopen?

De dokter ....
(benadrukken) gisteren dat er geen tijd te verliezen is.

Tom en Nicole ... (beleven)
gisteren een spannend moment toen
ze werden aangehouden door de politie

Gisteren ... (razen) er een storm
met enorme kracht langs de kust

Vorige week .... (blozen) Ella
enorm van het compliment dat zij kreeg voor haar harde werken

Aan de slag!

Cursus 7 - § 13 Mixopdrachten

Volgende week maandag toets:

§ 7.10, 7.11, 7.12