Les 2: bijvoeglijk naamwoord en bijwoord

Taalkundig ontleden

Bijvoeglijk naamwoord
&
Bijwoord


1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taalkundig ontleden

Bijvoeglijk naamwoord
&
Bijwoord


Slide 1 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (1)



Een bijvoeglijk naamwoord zegt altijd iets over een mens, dier  of ding:

blauw, lang, ver, glad, duur, goedkoop, blij, slordig, trouw, druk, saai, verstrooid, betrokken, sociaal, gierig, koud, warm, zwaar, licht, slank, muzikaal etc.


Slide 2 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (2)
 Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden:
 We verkopen witte druiven en blauwe.
 Er zijn duidelijke afspraken en onduidelijke.

 Een bijvoeglijk naamwoord komt ook voor in 
een naamwoordelijk gezegde: 
 Opa was vrolijk.
 De hond was kletsnat.

Slide 3 - Slide

Bijwoord
 Een bijwoord zegt juist NIET iets over een mens, dier of ding:
 Mijn zoon is een goede violist. (bijvoeglijk naamwoord)
 Peter liep langzaam naar huis. (bijwoord)

bijwoorden van graad:  heel, zeer, nogal, enigszins, hartstikke
bijwoorden van plaats/richting:  waarheen, hier, elders, ginds, opzij
bijwoorden van tijd: wanneer, morgen, vandaag, binnenkort
aanwijzende bijwoorden: daar, hier, nu
onbepaalde bijwoorden: ergens, nergens, nooit, altijd
vragende bijwoorden:  waar, wanneer, hoe

Slide 4 - Slide

Ze zaten allemaal BUITEN.

A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 5 - Quiz

De BETROKKEN verpleegkundige zorgde voor iedereen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 6 - Quiz

Iedereen hield van die VROLIJKE jongen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 7 - Quiz

Ze is de SLIMSTE van de klas.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 8 - Quiz

De auto rijdt SNEL.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 9 - Quiz

Verder oefenen
Ga zoveel mogelijk oefenen. 
Er zijn veel oefeningen online te vinden.

Veel succes!

Slide 10 - Slide