Woordsoorten klas 3 wie, die, dat

Woordsoorten H2 grammatica 
wie, die, dat 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Woordsoorten H2 grammatica 
wie, die, dat 

Slide 1 - Slide

Die en dat kunnen tot verschillende woordsoorten behoren. 
Het kan zowel een aanwijzend voornaamwoord als betrekkelijk voornaamwoord zijn. 
BV Die jas vind ik prachtig.
       De jas die ik prachtig vind.

Slide 2 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
die, dit, dat, deze, zo'n, zulke, dergelijke 

Met een aanwijzend voornaamwoord kun je aanwijzen welk of wat voor exemplaar je bedoelt.


Slide 3 - Slide

Ezelsbruggetje 
Die en dat vervangen door deze of dit. 
Kan dit? Die en dat zijn dan aanwijzende voornaamwoorden. 

Die boom vind ik erg mooi.
Deze boom vind ik erg mooi 
Dat raam staal altijd open. 
Dit raam staat altijd open. 

Slide 4 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord 
die, dat, wie, wat, welke, hetgeen

Een betrekkelijk vnw staat vooraan in een bijvoeglijke bijzin. Het slaat terug op een voorafgaand woord (antecedent). 
De-woorden = die (De jongen die ik gisteren zag....)
Het-woorden = dat (Het boek dat ik vanmorgen las...)

Slide 5 - Slide

Voorbeeld: 
De jongen die daar loopt
Het meisje dat ik ken. 

Ezelsbruggetje: Verander het antecedent van een het-woord naar een de-woord (of andersom). Verandert ook het voornaamwoord?    --> Betrekkelijk. 

Slide 6 - Slide

Het meisje dat op voetbal zit, is erg aardig. Dat=
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Voegwoord

Slide 7 - Quiz

Dat is mijn zusje Petra.
Dat =
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Onderschikkend voegwoord

Slide 8 - Quiz

Wie 
- Betrekkelijk voornaamwoord (slaat terug op antecedent) 
De jongen van wie ik houd, loopt daar. 
- Betrekkelijk voornaamwoord Mia (met ingesloten antecedent)
Wie dit leest, is gek
- Vragend voornaamwoord 
Wie zegt dat?

Slide 9 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord mia 

Antecedent + het betrekkelijk voornaamwoord vallen in één woord samen. 

Voorbeeld: Wie zwijgt, stemt toe. 
                        Degene die zwijgt, stemt toe. 


Slide 10 - Slide

        Ezelsbruggetje 
Vervang wie door degene die. 
Kan dit?     --> Betrekkelijk voornaamwoord mia. 

Slide 11 - Slide

Wie zoet is, krijgt lekkers

Wie=
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk vnw mia
D
Vragend voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

De jongen van wie ik houd, is Karel.

Wie=
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk vnw mia
D
Vragend voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Wie gaat er straks naar huis?

Wie=
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk vnw mia
D
Vragend voornaamwoord

Slide 14 - Quiz