Les 9 taalcompleet en vraagwoorden

1 / 38
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?

- Hoe is het met je?   Kluissleutels - laptops?
- Vraagwoorden oefenen 
- Taalcompleet








Slide 2 - Slide

Doel van de les
Hoe start je een zin met vraagwoorden?

Slide 3 - Slide

Welke vraagwoorden ken je?

Slide 4 - Slide

Les over vraagwoorden

Slide 5 - Slide

Wie?
Wie is die man op de foto?
Dat is Isaak.

Wie komt morgen eten?Mijn moeder. 

Slide 6 - Slide

Wat?


Wat ben je aan het doen?
Ik ben aan het verhuizen.

Wat zit in de dozen?
In de dozen zitten boeken, kussens en andere dingen. 




Slide 7 - Slide

Waar?
Waar woon jij?
Ik woon in Franeker.

Waar is jouw jas?
Mijn jas hangt aan de kapstok.

Slide 8 - Slide

Waarom?
Waarom ben je te laat?
Mijn bus reed niet.


Slide 9 - Slide

Wanneer?
Wanneer is het zomervakantie? 
In juli. 

Wanneer is jouw afspraak?
Mijn afspraak is op 10 mei,
om 3 uur 's middags.

Slide 10 - Slide

Hoe?



Hoe 
ga je naar school?
Ik ga met de fiets.

Hoe gaat het met jou?
Met mij gaat het goed.

Slide 11 - Slide

Vraagzinnen maken met een vraagwoord

Slide 12 - Slide

Vraagzin met een vraagwoord
 Hoe        heet     zij?

vraagwoord + werkwoord + wie/wat
        1.                       2.                    3.

Slide 13 - Slide

Maak een vraag die begint met :
Wanneer ...........................................?

Slide 14 - Slide

Maak een vraag die begint met :
Waar ........................................................?

Slide 15 - Slide

Maak een vraag die begint met:
Wat ..................................?

Slide 16 - Slide

Maak een vraag die begint met:
Hoe ..................................?

Slide 17 - Slide

Maak een vraag die begint met:
Hoeveel ..................................?

Slide 18 - Slide

Maak een vraag die begint met:
Welke ..................................?

Slide 19 - Slide

Maak een vraag die begint met:
Waarom ..................................?

Slide 20 - Slide

vraagwoorden
We gaan oefenen, pak je telefoon

Slide 21 - Slide

_______ is moe?
A
Wie
B
Wat
C
Wanneer
D
Hoe

Slide 22 - Quiz

_____ doe je? Ik lees een boek.
A
Wie
B
Wat
C
Hoe
D
Wanneer

Slide 23 - Quiz

_________ heb je weekend? Op zaterdag en zondag.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom
D
Hoe

Slide 24 - Quiz

_________ is Mohammed? In Meppel.
A
Wie
B
Wanneer
C
Waarom
D
Waar

Slide 25 - Quiz

_______ ga jij naar school? Ik wil Nederlands leren.
A
Wie
B
Hoe
C
Waarom
D
Waar

Slide 26 - Quiz

Vraagzinnen maken zonder een vraagwoord

Slide 27 - Slide

Vraagzin zonder een vraagwoord
Gaat       Julia   naar de markt? markt?
werkwoord    +    wie/wat   +      rest
         1.                          2.                   3.

Slide 28 - Slide


Je kunt vragen ook beginnen met een werkwoord.  
Het werkwoord staat dan op de eerste plaats.

Kom je vanavond naar huis?

Slide 29 - Slide

werkwoord       wie of wat         rest (wanneer, wat, waar)

Wil                        je                          een kopje koffie?
Gaat                     Julia                     naar de markt?
Is                           de soep               klaar?
Eet                        Paul                     vanavond pizza?
Vinden                 jullie                    deze les moeilijk?
Begrijp                 je                          wat ik bedoel?

Slide 30 - Slide

Begint de vraag met een werkwoord? 
Dan begint het antwoord altijd met ja of nee.

Koop jij groenten? Ja, ik koop groenten.
Koop je vlees? Nee, ik koop vis.

Slide 31 - Slide

Maak een vraag.
Hij gaat naar school. 

Slide 32 - Slide

Maak een vraag.
De dokter werkt op vrijdag. 

Slide 33 - Slide

Maak een vraag.
De dokter werkt op vrijdag. 

Slide 34 - Slide

Maak een vraag.
Jij vindt het eten lekker. 

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Link

Taalcompleet

Slide 37 - Slide

Wat weet je nu?
Hoe start je een zin met vraagwoorden?

Slide 38 - Slide