1.4 De zon als motor: neerslag

1.4 De zon als motor: neerslag
1 / 11
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1.4 De zon als motor: neerslag

Slide 1 - Slide

Deze les:
  • Uitleg 1.4 De zon als motor: neerslag
  • Nakijken examentraining van 1.3
  • Werken

Slide 2 - Slide

Hoe ontstaat neerslag?
  • water verdampt
  • Warme lucht met waterdamp stijgt op en koelt af.
  • Warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht.
  • Lucht die afkoelt raakt verzadigd. Waterdamp condenseert tot water in kleine druppeltjes (wolken).
  • Als de druppeltjes te groot worden kunnen ze niet meer blijven zweven maar vallen door de zwaartekracht naar beneden: NEERSLAG

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Ontstaan van neerslag
Ontstaan neerslag
Neerslag ontstaat als lucht opstijgt:
  • Hoe hoger je komt hoe kouder het wordt.
  • Koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht.

Slide 5 - Slide

Korte kringloop
Neerslag valt meteen weer terug in de zee.
Lange kringloop
Neerslag valt op het land en komt via een omweg ( rivieren en grondwater) weer terug in de zee.
Waterkringloop
De voortdurende verplaatsing van water over de aarde.

De hoeveelheid water op aarde verandert niet!!! 

Slide 6 - Slide

De waterkringloop
verdamping oppervlaktewater
Verdamping plantengroei
Infiltratie
Vloeibaar naar gasvormig
Gasvormig naar vloeibaar
Opgeslagen in de vorm van ijs
Motor van de kringloop van het water

Slide 7 - Slide

2 De kaart van bron 1 gaat over de verschillen in luchtdruk in Europa.
Bij welke letter in bron 1 was de windsnelheid op 10 september 2013 het hoogst?
A
bij letter P
B
bij letter Q
C
bij letter R
D
bij letter S

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

2 Twee leerlingen doen een uitspraak over luchtdruk.
Uitspraak 1: hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe zwakker de wind is die daar waait.
Uitspraak 2: in hogedrukgebieden stijgt de lucht op en is de kans op neerslag groot.
Wat is juist?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 10 - Quiz

Nu doen:
  • Maak van 1.4 minimaal: 3b t/m d, 5a t/m c, 5e. Zet de begrippen in W13 en check de deelvragen (blz. 17).
  • Maak de examentraining.
  • Leer voor se 1

Slide 11 - Slide