zwakke werkwoord d/t _ 2BC_3.4

1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lernziel

- Je kunt Duitse zwakke werkwoorden correct vervoegen.
                

Slide 2 - Slide

Ezelsbruggetje
  • i = ich
  • d = du
  • e = er, sie, es
  • ______________
  • w = wir
  • i =    ihr
  • s =  sie, Sie 


Slide 3 - Slide

Schwache Verben
Zwakke werkwoorden

Slide 4 - Slide

Regelmatige (zwakke) werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 
rudern = ruder

Slide 5 - Slide

Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e                                                 e-st-t
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en                                             en-t-en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 6 - Slide

Hoofdregel = feesttenten
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 7 - Slide

Herhaling regelmatige werkwoorden
  •  STAM: werkwoord -en -->  wohnen = wohn
  • idewis 
  • Ezelsbruggetje: 
  • (FE) E- ST- T-- EN- T- E N






Slide 8 - Slide

Oefenen met de FEESTTENTEN-REGEL

Slide 9 - Slide

Vervoeging "normaal" zwak werkwoord
ezelsbruggetje: 
feesttenten -> (fe) e I st I t I en I t I en

Slide 10 - Slide

Zwak werkwoord met stam op -d of -t

Slide 11 - Slide

Even oefenen...

Slide 12 - Slide

Aufgaben
Maak de opdrachten: 
3.4: 8, 9, 10 en 11


Slide 13 - Slide