examen lezen en luisteren mbo Nederlands

examen lezen luisteren mbo Nederlands
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

examen lezen luisteren mbo Nederlands

Slide 1 - Slide



Hoe pak je een tekst aan?

Slide 2 - Slide

leesstrategieën 
🔹 Voorspellen helpt je om alvast een idee te krijgen waar een tekst over gaat. Dit maakt het lezen makkelijker en efficiënter.
🔹 Vragen stellen zorgt ervoor dat je actief nadenkt over de tekst en beter begrijpt wat de schrijver bedoelt.
🔹 Samenvatten helpt je om de kern van de tekst te vinden en te onthouden wat echt belangrijk is.

Slide 3 - Slide

Leesstrategieën
  1. Verkennend lezen
  2. Globaal lezen
  3. Gericht lezen
  4. Intensief lezen

Slide 4 - Slide

1. Verkennend lezen
Je bekijkt de tekst om snel te bepalen wat de tekstsoort en het onderwerp van de tekst is.

Als je weet wat de tekstsoort en het onderwerp is, kun je voorspellen wat er in de tekst staat.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

2. Globaal lezen
Globaal lezen doe je alleen als je snel de belangrijke informatie uit de tekst wilt halen. Dit doe je als volgt:
  • Lees van iedere alinea de eerste en de laatste zin;
  • Bepaal wat je al weet over het onderwerp.
  • Bepaal welke tekststructuur je herkent en wat het tekstdoel is.

Slide 7 - Slide

Tekstdoelen en tekstsoorten
De schrijver wil:
Tekstdoel:
Voorbeeld
vermaken
amuseren
stripverhaal, grappig stukje, thriller
Dat je iets te weten komt
informeren
nieuwsbericht, voorlichting, folder
Zijn mening geven
overtuigen/overhalen
reactie op een website, ingezonden brief
Dat je iets gaat doen
activeren
reclame
Zeggen hoe iets moet
instrueren
gebruiksaanwijzing

Slide 8 - Slide

3. Gericht lezen
Gericht lezen doe je als je een antwoord wilt hebben op een specifieke vraag.
Je leest of luistert heel gericht.
Je let bijvoorbeeld op een bepaald woord of een naam.

Slide 9 - Slide

4. Intensief lezen
Wat staat er nou precies?
Begrijp je de tekst helemaal?

Met "intensief" lezen, bedoelen we dat je je nu gaat concentreren op de details van de tekst. Je zorgt dat je alles wat er staat, begrijpt. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een toets of een examen.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Onbekende woorden
Doorlezen: soms wordt een woord duidelijk als je even doorleest.
Gebruik context: soms wordt een woord duidelijk als je even terugleest of juist verder leest.
Woorddelen: soms is een deel van het woord je wel bekend, daardoor kun je misschien de betekenis herkennen.

Slide 12 - Slide

Tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 13 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een nieuwsbericht?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 14 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een sollicitatiebrief?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 15 - Quiz

Bij welke leesdoelen staat een mening centraal?
A
informeren
B
overtuigen/opiniëren
C
amuseren
D
activeren

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Meerkeuzevragen

Slide 19 - Slide

Kijk- en luisterstrategieën

  • Oriënterend (weten wat voor soort fragment het is).
  • Globaal (weten waar het fragment over gaat).
  • Intensief (iets goed begrijpen).
  • Zoekend (bepaalde informatie willen hebben).
  • Studerend (iets willen onthouden).

= vergelijkbaar met de leesstrategieën

Slide 20 - Slide

betogen
activeren
informeren
instrueren
Het doel is dat de luisteraars/lezers iets weet wat ze voor die tijd nog niet wisten.
Het doel is dat de luisteraars/lezers een serie handelingen juist kunnen uitvoeren.
Het doel is dat de luisteraars/lezers overtuigd raken van een bepaalde mening.
Het doel is dat de luisteraars/lezers besluiten om iets wel of juist niet te gaan doen.

Slide 21 - Drag question

Het examen lezen & luisteren

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Wat heeft extra aandacht nodig?
Op It's Learning staan de exameneisen.

Markeer of schrijf de woorden op die om meer uitleg vragen.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Soorten examenvragen
  1. Begripsvragen
  2. Interpretatievragen
  3. Evaluatievragen
  4. Samenvattingsvragen
  5. Opzoekvragen

Slide 28 - Slide

Begripsvragen
Meest gestelde vraagtype op het examen! Deze vragen zijn zeer divers. Je moet:
  1. tekstsoorten kunnen benoemen;
  2. de hoofdgedachte van een tekst kunnen benoemen;
  3. aangeven wat het ene deel van een tekst met een ander deel te maken heeft;
  4. hoofd- en bijzaken, meningen en feiten kunnen onderscheiden;
  5. standpunt en argument kunnen onderscheiden;
  6. drogredenen en argumenten kunnen onderscheiden.

Slide 29 - Slide

Interpretatievragen (1)
Bij dit soort vragen:
  1. conclusies trekken n.a.v. (een deel van) de tekst;
  2. conclusies trekken over wat de schrijver van een tekst bedoelt met een bepaalde formulering;
  3. verschillende onderdelen van een tekst of hele teksten met elkaar kunnen vergelijken.

Slide 30 - Slide

Interpretatievragen (2)
Hoe ga je te werk:
  1. Het juiste antwoord is vaak af te leiden uit de zinnen direct vóór of ná de zin of woorden waarover de vraag gaat. Lees die zinnen dus goed door en vergelijk ze met de antwoordopties.
  2. Let bij vragen over de bedoeling van de schrijver speciaal op synoniemen tussen woorden in de tekst en de antwoordopties.
  3. Als de vraag niet over een bepaalde zin gaat, maar over de bedoeling van de schrijver met de hele tekst, kijk dan vooral naar aanwijzingen in de titel, de inleiding en het slot (onderwerp, hoofdgedachte).

Slide 31 - Slide

Evaluatievragen (1)
Je moet:
  1. aan kunnen geven wat het doel is van een tekst
  2. samenhangende onderdelen van een tekst kunnen aanwijzen + aangeven wat die met elkaar te maken hebben
  3. argumentatie van een betogende tekst kunnen beoordelen: is die argumentatie aanvaardbaar of niet? En waarom?
  4. aan kunnen geven voor wie tekst waardevol is (doelgroep)

Slide 32 - Slide

Evaluatievragen (2)
Hoe ga je te werk:
  1. Wat is het doel van de tekst? Kijk naar titel, inleiding, slot. Welk antwoord past het best?
  2. Meningen, argumenten > betogende tekst // Feiten, oorzaken of verklaringen > informerende tekst.
  3. Let op signaalwoorden > wat hebben verschillende onderdelen met elkaar te maken?

Slide 33 - Slide

Evaluatievragen (3)

  1. Argumentatie is niet aanvaardbaar als er drogredenen worden gebruikt, of als er geen of te weinig goede argumenten worden gegeven. Feiten zijn vaak de beste argumenten.
  2. Gaat de vraag over de waarde van een tekst voor het publiek > wat is het doel en voor welk publiek is het bedoeld?

Slide 34 - Slide

Samenvattingsvragen
Je moet kunnen aangeven welke zin een tekst het beste samenvat of welke zinnen wel of juist niet in een samenvatting thuishoren.

  1. Bekijk welk antwoord het beste aansluit bij de titel, de inleiding en het slot van de tekst. Daar is vaak de belangrijkste informatie te vinden, dus die hoort ook in de samenvatting.
  2. Antwoordopties waarin voorbeelden of andere details worden genoemd, zijn fout. Voorbeelden horen niet in een samenvatting thuis.

Slide 35 - Slide

Opzoekvragen (1)
Is een bron betrouwbaar of niet? Je moet snel informatie kunnen vinden in schema's, rapporten, regelingen of voorwaarden.
  
Is iets wel of niet van toepassing op een bepaalde situatie?

Slide 36 - Slide

Opzoekvragen (2)
Hoe ga je te werk:
  1. Gebruik de kopjes in de tekst om naar het juiste onderdeel te navigeren.
  2. Let bij de antwoordopties op het verschil in woorden als ‘altijd’ <> ‘vaak’ of ‘meestal’ <> ‘nooit' of ‘geen’ <> ‘soms’. Controleer wat klopt met de tekst.
  3. Vergelijk vraagstelling met wat er in de tekst staat. Let alleen op de dingen die relevant zijn.
  4. Let op of er in de tekst ergens een uitzondering staat op een bepaalde regel.

Slide 37 - Slide

.
.

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide