HV1 les 13 week 14-1 P3 voorzetsel en voornaamwoorden pers bez


Welkom 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson


Welkom 

Slide 1 - Slide

Toetsen

Grammatica maandag 15 april = een les later


Leesvaardigheid vrijdag 31 mei

Slide 2 - Slide

Te behandelen grammatica Kern P3
Taalkundig ontleden
H5 Grammatica in talen 
H6 Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord 
H7 Werkwoordsvormen 
H35 Voornaamwoorden (persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend) 
H36 Bijwoord & voorzetsel 

Redekundig ontleden
H20 Persoonsvorm & onderwerp 
H21 Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
H22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp 
H37 Voorzetselvoorwerp & bijwoordelijke bepaling 

oefentoets & oefenbladen

Slide 3 - Slide

Vandaag

Stil lezen
LessonUp/Teams
Toets voorbespreken
Uitleg H36 voorzetsel en H35 voornaamwoorden
Zelfstandig werken



Slide 4 - Slide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Lesdoelen
Je leert hoe je de volgende woordsoort herkent in een zin:

het voorzetsel
de voornaamwoorden

Slide 6 - Slide

Herhaling vorige les

Het bijwoord

Vertel.....

Slide 7 - Slide



Uitleg bijwoord

Let op: 
dit is taalkundig ontleden
(woordsoorten benoemen)
Maak aantekeningen

Slide 8 - Slide

bijwoord

Slide 9 - Slide

Bijwoord 

Geeft extra informatie over:

  • een werkwoord
  • een ander bijwoord
  • een bijvoeglijk naamwoord
  • de plaats
  • de tijd

Slide 10 - Slide

Bijwoord 

Informatie over een werkwoord:


Hij loopt snel.


Het bijwoord is snel-> het zegt iets over het werkwoord lopen.


Slide 11 - Slide

Bijwoord 

Informatie over een ander bijwoord:


Hij loopt heel snel.


het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord snel.


Slide 12 - Slide

Bijwoord 

Informatie over het bijvoeglijk naamwoord:


Het is een ontzettend mooi huis!


Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over

het bijvoeglijk naamwoord mooi 




Slide 13 - Slide

Bijwoord 

Over de tijd:


's Morgens ga ik altijd naar de wc.


bijwoord is 's morgens -> het zegt iets over de tijd


(wanneer)

Slide 14 - Slide

Bijwoord 

Hier heb ik het gevonden!


Het bijwoord is hier -> het zegt iets over de plaats.


(waar)

Slide 15 - Slide

Bijwoorden
Wat geven bijwoorden aan?

- plaats of richting: daar, hier, elders
- tijd of duur: lang, snel, binnenkort, nu, toen
- frequentie (hoe vaak iets voorkomt): vaak, nooit, wel, niet, soms
- wijze (hoe iets gebeurt of hoe iemand iets doet): snel, fraai, kort
- graad (de mate van iets): erg, veel, zeer, heel
- vragend: waar, hoe, waarom, wanneer

Slide 16 - Slide

Voorzetsel

Slide 17 - Slide

Uitleg
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord

Klik hier


Slide 18 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen of voorwerpen. 

Slide 19 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 

  • Het meisje heeft een jurk gekocht. 

  • Zij heeft een jurk gekocht.
  • Die jurk is van haar
  • Het is haar jurk. Let op: hier is het dus bezittelijk!

Slide 20 - Slide

Persoonlijk/bezittelijk voornaamwoord

Zij gaan in februari trouwen.
Mijn broer is twee jaar ouder dan ik.
Jij daar, kom eens hier!

Mijn buurman heeft het van mij gehoord.
Zij stuurt vanmiddag de verslagen.
Kiest hij jou of mij?


Slide 21 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord 
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan. 
  • Haar opa

  • Een bezittelijk vnw. staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • Zijn appel

Slide 22 - Slide

Schrijfwijze bezittelijk vnw. 

Vervang het woordje jou door mij. 

  • Dat is toch jouw laptop? Dat is toch mijn laptop.
  • Daar staat uw bureau. Daar staat mijn bureau.
  • Die laptop is van jou. Die laptop is van mij

Slide 23 - Slide

Uitleg

Slide 24 - Slide

Huiswerk nakijken
H36 opdr. 1 t/m 3

Slide 25 - Slide

Huiswerk 


Maken H36 opdr. 6 en 8
H35 opdr. 1 en 2

Slide 26 - Slide

Aan de slag
Je gaat aan de slag met het huiswerk.

Hoe? Je gaat zelfstandig aan de slag met de opdrachten, maar je mag zachtjes overleggen met je buur.

Ben je klaar? Schrijf een verhaaltje van 10 zinnen met de volgende onderdelen: 
persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp,  meewerkend voorwerp en voorzetselvoorwerp.


Slide 27 - Slide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan uitleg geven over de onderstaande woordsoort:

bijwoord

Vertel......



Slide 28 - Slide

Volgende les


H35 voornaamwoorden: 
aanwijzend voornaamwoord
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 29 - Slide