Training Mens en activiteit

Mens en activiteit.
Training.
1 / 50
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Mens en activiteit.
Training.

Slide 1 - Slide

Doelen:
De leerling oefent met de leerstof.

Slide 2 - Slide

wat is het verschil tussen een verpleeghuis en een verzorgingshuis?
A
bij een verpleeghuis wonen met een intensieve zorgvraag
B
in het verzorgingshuis is de zorg intensiever

Slide 3 - Quiz

Wat is een jongerencentrum?
A
Een instelling voor jongeren
B
Hulp voor jongeren tot 18 jaar
C
Verzorging en opvoeding voor een kind
D
Jongeren die een strafbaar feit hebben gepleegd

Slide 4 - Quiz

Wat is kinderopvang?
A
Een verzamelterm voor alle activiteiten die je met kinderen doet
B
Een verzamelterm voor alle kinderen die op school zitten
C
Een verzamelterm voor verschillende mogelijkheden om kinderen op te vangen als de kinderen niet naar school gaan of hun ouders niet thuis zijn
D
Een verzamelterm voor alle kinderen die bij de opvang zitten

Slide 5 - Quiz

Wat is de doelgroep van een buurthuis?
A
Kinderen uit de buurt.
B
Bewoners uit de buurt.
C
Ouderen uit de buurt.
D
Jongeren uit de buurt

Slide 6 - Quiz

Wat is een brede school?
A
Een basisschool waar de kinderen zelf moeten weten welke les ze willen volgen
B
Een bassischool die maar één verdieping heeft en daardoor heel breed is
C
Een basisschool waarbij meerdere klassen samen in het lokaal zitten zoals groep 1/2, groep 3/4, enz.
D
Een basisschool die samenwerkt met verschillende organisaties (kinderopvang, peuterspeelzaal, sport, cultuur, enz.)

Slide 7 - Quiz

Waar gaan kinderen naartoe die speciale zorg nodig hebben
A
Crisisopvang
B
Centrum dagbesteding
C
medisch kinderdagverblijf
D
zorgboerderij

Slide 8 - Quiz


Wat voor mensen wonen in een verpleeghuis?
A
Mensen die geopereerd moeten worden
B
Mensen die niet graag alleen wonen
C
Mensen die niet meer zelfstandig kunnen wonen
D
Mensen die verpleegd worden na een operatie

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

voorbeeld van een lichamelijke beperking
A
blind
B
autisme
C
borderline

Slide 11 - Quiz

Wat is een cognitief kenmerk van een schoolkind
A
Prestatiegericht
B
Zeer fantasierijk
C
Faalangstig
D
Inlevingsvermogen

Slide 12 - Quiz

Wat is kenmerkend voor kleuters?
A
iets samen delen
B
rollenspel
C
kunnen meeleven met een ander
D
veel vragen stellen

Slide 13 - Quiz

een peuter is...
A
0 - 1 jaar oud
B
2 - 4 jaar oud
C
4 - 6 jaar oud

Slide 14 - Quiz

Een puber (tiener) heeft de leeftijd van.....
A
12-16 jaar
B
10-13 jaar
C
12-21 jaar
D
13-15 jaar

Slide 15 - Quiz

Een kleuter is ...
A
0 - 3 jaar oud
B
4 - 6 jaar oud
C
2 - 4 jaar oud

Slide 16 - Quiz

hoe ouder het schoolkind wordt hoe belangrijker wordt
A
het gezin
B
vriendjes en vriendinnetjes
C
juf/meester

Slide 17 - Quiz

Een baby wordt geboren met verschillende reflexen
A
een zuigreflex
B
een grijpreflex
C
een zuig en een grijpreflex
D
een zuig, pak,- en grijpreflex

Slide 18 - Quiz

wat zijn kenmerken van ouderen?
A
achteruitgang van zintuigen
B
super lenig zijn
C
veel slapen, veel eten
D
eenzaamheid

Slide 19 - Quiz

Juist of onjuist.
De leeftijd van ouderen is 60 jaar en ouder
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Een schoolkind heeft de leeftijd van …..
A
4-6 jaar
B
6-8 jaar
C
8-12 jaar
D
6-12 jaar

Slide 21 - Quiz

Een jong-volwassene is in de leeftijd van
A
17-21 jaar
B
15-18 jaar
C
18-24 jaar
D
18-35 jaar

Slide 22 - Quiz

Wat valt onder een zintuiglijke beperking?
A
Blind zijn.
B
Niet kunnen lopen.
C
Een laag verstandelijk niveau hebben.
D
Een slechte spraak hebben.

Slide 23 - Quiz

De peuter is egocentrisch ingesteld. Dit betekent:
A
Alles voor zich zelf wil hebben
B
Geen contact kan maken met andere kinderen
C
Alles zelf wil doen
D
Zichzelf als middelpunt beschouwt

Slide 24 - Quiz

Dit is een
heterogene groep?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Wat is een homogene groep
A
Een groep door elkaar
B
Alle leeftijden
C
Dezelfde leeftijd
D
Van hetzelfde geslacht

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Video

Nederland heeft een multiculturele samenleving.

Wat betekend dat?
A
Dat er mensen van verschillende geslachten wonen in Nederland
B
Dat er mensen met verschillende opvattingen wonen in Nederland
C
dat er mensen uit verschillende culturen wonen in Nederland
D
dat er mensen van verschillende leeftijden wonen in Nederland

Slide 28 - Quiz

Vraag 10:
Het hindoeïsme gelooft dat je na de dood weer opnieuw geboren wordt.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

het jodendom is...
A
godsdienst
B
religie
C
gemeenschappelijke levensbeschouwing
D
alle drie

Slide 30 - Quiz

Wat is de islam?
A
Boodschapper van God
B
Naam van godsdienst die Mohammed heeft gesticht
C
Boodschapper is Mohammed van God
D
De opvolger van God

Slide 31 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een formeel gesprek
A
telefoongesprek met je moeder
B
intakegesprek voor het MBO
C
chatten met vrienden

Slide 32 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een informeel gesprek
A
Gesprek tussen welzijnswerker en jongere
B
Sollicitatiegesprek
C
Afspraak met de dokter

Slide 33 - Quiz

christendom, wat is niet waar
A
Geen echte voedingsvoorschriften
B
Vroeger werd er op vrijdag geen vlees gegeten
C
Vasten tussen carnaval en pasen
D
Elke zaterdag naar de kerk

Slide 34 - Quiz

Bedenk nu zelf een open vraag

Slide 35 - Open question

Bedenk nu zelf een gesloten vraag

Slide 36 - Open question

Objectief of subjectief:
Hij is verdrietig
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 37 - Quiz

Is de zin objectief of subjectief?
Het was een geslaagde dag.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Video

Wat is ruis
A
storing in de communicatie
B
storing in je stem

Slide 40 - Quiz

wanneer gebruik je een draaiboek
A
Als je spontaan iets gaat ondernemen
B
Achteraf, zodat je onthoudt wat je gedaan hebt
C
Als je voor het eerst ergens heen gaat
D
voor de organisatie van een bepaald evenement of gebeurtenis

Slide 41 - Quiz

wat is EHBO ?
A
Eerste hulp bij ongevallen
B
Eerste horen bij ongevallen
C
helpen bij ongevallen
D
1 2 3

Slide 42 - Quiz

Wat is een Draaiboek
A
Een boek dat draait
B
Een uitgewerkt plan van aanpak en activiteit
C
Een globale opzet van de organisatie van de activiteit
D
een verzameling van wensen van de opdracht gever.

Slide 43 - Quiz

Uit welke onderdelen bestaat een draaiboek?
A
Voorbereiding - uitvoering - opruimen/evalueren
B
Voorbereiding - uitvoering
C
Uitvoering en opruimen/evaluatie
D
Voorbereiding - opruimen /evaluatie

Slide 44 - Quiz

Waarom maak je een draaiboek?
A
Zo kan je een een plan maken.
B
Gewoon omdat het handig is om te gebruiken.
C
Zo kan je evenement van a tot z regelen.
D
Zo kan je gewoon aan de slag met de opdracht.

Slide 45 - Quiz

Slide 46 - Video

Wat is volgens jou een evaluatie?

Slide 47 - Open question

Wanneer doe je een evaluatie? Meerdere antwoorden zijn goed.
A
Na de activiteit
B
Tijdens de activiteit
C
tijdens de voorbereiding
D
Na de voorbereiding

Slide 48 - Quiz

Opdracht:
Lezen hoofdstuk 5 en 6.

Slide 49 - Slide

Afsluiting:
Lesevaluatie.
Vooruitblik volgende les.
Huiswerk.

Slide 50 - Slide