werkwoordspelling

werkwoordspelling
hoofdstuk 1, 2 en 3
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

werkwoordspelling
hoofdstuk 1, 2 en 3

Slide 1 - Slide

persoonsvorm tegenwoordige tijd
De persoonsvorm tegenwoordige tijd heeft drie verschillende vormen:
ik-vorm
ik-vorm + t
hele werkwoord

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

pvtt > kies de juiste vorm

Het eerste uur .... om 8.30u.
A
begin
B
begind
C
begint
D
begon

Slide 4 - Quiz

pvtt > kies de juiste vorm

De leerling .... zich om 8.00u.
A
meld
B
meldt
C
melde
D
meldde

Slide 5 - Quiz

pvtt > kies de juiste vorm

Ik .... zo moe van deze oefeningen.
A
word
B
wordt
C
werd

Slide 6 - Quiz

pvtt > kies de juiste vorm

Wie .... zich al?
A
verveelt
B
verveeld
C
verveeldt
D
verveelde

Slide 7 - Quiz

pvtt > kies de juiste vorm

.... je moeder het ook een goed idee?
A
vind
B
vindt
C
vond

Slide 8 - Quiz

pvtt > kies de juiste vorm

... je vingers niet!
A
Brandt
B
Brande
C
Brand

Slide 9 - Quiz

persoonsvorm verleden tijd
Er zijn twee soorten werkwoorden in de verleden tijd:
1. sterke werkwoorden: de klank verandert in de v.t.
ik loop - ik liep     ik ga - ik ging    ik rijd - ik reed
De regel voor de spelling is dan: schrijf wat je hoort
2. zwakke werkwoorden: er komt iets achter de ik-vorm
ik-vorm + te(n)   ik lachte   ik wachtte
ik-vorm + de(n)  ik oefende   ik raadde

Slide 10 - Slide

Om te bepalen of de pvvt eindigt op -te(n) of op -de(n),
kun je de regel van 't (e)x-f(o)ksch(aa)p gebruiken.

Is de letter voor de uitgang -en van het hele werkwoord een medeklinker uit 't (e)x-f(o)ksch(aa)p, dan krijgt de pvvt een t, anders een d.
't (e)x-f(o)ksch(aa)p

Slide 11 - Slide

pvvt > kies de juiste vorm

Ik ... me af wie er begonnen was.
A
vraag
B
vraagde
C
vroeg

Slide 12 - Quiz

pvvt > kies de juiste vorm

De docent .... de leerling te laat.
A
meldt
B
melde
C
meldde
D
meldden

Slide 13 - Quiz

pvvt > kies de juiste vorm

De docent .... om een paar leerlingen.
A
lacht
B
lachte
C
lachtte
D
lachtten

Slide 14 - Quiz

pvvt > kies de juiste vorm

De leerling.... zich al snel.
A
verveeld
B
verveelde
C
verveeldde
D
verveelden

Slide 15 - Quiz

pvvt > kies de juiste vorm

Mijn buurman .... een bijzondere plant.
A
ontdekte
B
ontdektte
C
ontdekten
D
ontdekt

Slide 16 - Quiz

voltooid deelwoord
Er zijn drie manieren om een voltooid deelwoord te schrijven:
1. Het eindigt op -en : Het schip is gezonken, de les is begonnen
2. Het eindigt op een -d : De leerling heeft zich verveeld.
3. Het eindigt op een -t : De leerling werd gepest.

Bij een -d of een -t, kun je het woord langer maken of het 't (e)x-f(o)ksch(aa)p gebruiken.

Slide 17 - Slide

vd > kies de juiste vorm

Mijn oma is vorige week ...
A
verhuizen
B
verhuisd
C
verhuist

Slide 18 - Quiz

vd > kies de juiste vorm

Wie heeft jou dat ... ?
A
vertellen
B
verteld
C
vertelt

Slide 19 - Quiz

vd > kies de juiste vorm

Ik heb de plantjes in de tuin ...
A
geplant
B
gepland

Slide 20 - Quiz

vd > kies de juiste vorm

Wat is er met jou ... ?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 21 - Quiz

vd > kies de juiste vorm

Ik heb de toetsweek al helemaal ...
A
geplant
B
gepland

Slide 22 - Quiz

onvoltooid deelwoord

Je schrijft een onvoltooid deelwoord altijd hetzelfde:
hele werkwoord + d:
fluitend
lopend
wachtend

Slide 23 - Slide

od > kies de juiste vorm

Ik heb mijn toets ... gemaakt
A
fluitend
B
fluitent

Slide 24 - Quiz

od > kies de juiste vorm

De docent kwam ... de klas binnen.
A
mopperent
B
mopperend

Slide 25 - Quiz

bijvoeglijk gebruikt deelwoord
Van een voltooid of onvoltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken.
Soms moet je een -e toevoegen. Spel het bijvoeglijk      naamwoord zo kort en eenvoudig mogelijk.
Soms moet je, voor de uitspraak, -tt- of -dd- schrijven.
Voltooide deelwoorden die op -en eindigen, veranderen niet als je ze bijvoeglijk gebruikt.

Slide 26 - Slide

vd > kies de juiste vorm

Hij was blij met zijn ... kamer.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergroote

Slide 27 - Quiz

vd > kies de juiste vorm

De agent zag de ... muur.
A
beklade
B
bekladde
C
bekladte
D
bekladden

Slide 28 - Quiz

vd > kies de juiste vorm

Hij had veel pijn aan zijn ... hand.
A
verbrandde
B
verbrande
C
verbranden
D
verbrandte

Slide 29 - Quiz

Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden worden net zo vervoegd als de Nederlandse werkwoorden.

Maar soms houdt een Engels werkwoord voor de uitgang een dubbele medeklinker of een e,
als dit noodzakelijk is voor de uitspraak: baseballt, gamet.

Slide 30 - Slide

pvtt > kies de juiste vorm

Baas in de stress, dan ... de hond mee .
A
stresst
B
strest

Slide 31 - Quiz

pvvt > kies de juiste vorm

Hij ... naar de uitgang.
A
racede
B
racete

Slide 32 - Quiz

pvvt > kies de juiste vorm

Gisteren ... hij enkele bestanden.
A
downloadde
B
downloade

Slide 33 - Quiz

vd > kies de juiste vorm

We hebben de hamburgers ... .
A
gegrild
B
gegrilt
C
gegrilld
D
gegrillt

Slide 34 - Quiz

vd > kies de juiste vorm

Bijna had hij de bestanden ... .
A
gedelet
B
gedeleted
C
gedelete
D
gedeletet

Slide 35 - Quiz