Uitlegles woordsoorten en werkwoordspelling voor leerlingen

Welkom
Nederlands
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Slide

zelf zin maken

LW   BN   ZN   WW   LW   BN    ZN   VZ   ZN   WW   VZ   ZN

Slide 2 - Slide

Lidwoorden

Slide 3 - Slide

Zelfstandig Naamwoord
- Woord voor mens, dier, plant, ding (MeDiPlaDi)
- Je kunt het in het meervoud zetten (stoel -> stoelen)
- Je kunt het meestal verkleinen (stoel -> stoeltje)
- Je kunt er meestal een lidwoord voor zetten (DE/EEN stoel)
- ALLE namen zijn ZN (vb. Nederland, Hema, Nuis)
Dit zijn ook ALTIJD zelfstandige naamwoorden:
- Het weer -> regen, wind, hagel, sneeuw, enz.
- Eten en drinken -> melk, cola, vla, enz. 

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord (rode krullen)
  • Kan VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord staan (de trui is groen)
  • Soms is er een werkwoord van gemaakt (de gemaakte opdracht)
  • Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden geven aan van welk materiaal iets is gemaakt. (de gouden ring).

  • Je kunt een BN vaak weglaten - NIET altijd!
  • De (aardige) jongen uit de drukke klas van meneer Pietersen heeft een nieuwe fiets gekocht.
  • De jongen is aardig -> aardig zegt hier ook iets over de jongen -> je kunt het NIET weglaten.

Slide 5 - Slide

Voorzetsels
Deze woorden kun je gebruiken bij 'KAST' en 'FEEST'

In                achter              over             naast                tegen
                                           Op
Naar                door                  met              nabij
                                             Onder
             Boven          bovenop        onderdoor         aan
                                  
                            Tijdens                    Gedurende         

Slide 6 - Slide

Voegwoord
Een voegwoord plakt twee zinnen aan elkaar.

Mijn kies doet pijn.
Ik ga naar de tandarts.

Mijn kies doet pijn, DAAROM ga ik naar de tandarts.
Ik ga naar de tandarts, WANT mijn kies doet pijn.

Slide 7 - Slide

Werkwoorden
Met deze woorden kun je een 'ik-hij-wij-rijtje' maken.
Sommige werkwoorden komen NIET met Ik/Hij/Wij voor -> je gebruikt dan HET

Lopen 
Ik loop
Jij loopt 
Wij lopen
Smelten
ik smelt
jij smelt
wij smelten
Regenen
Het regent
Het is aan het regenen

Slide 8 - Slide

Werkwoorden juist spellen
Om werkwoorden juist te spellen moet je weten:
  • of in te vullen woord een persoonsvorm, bijvoeglijk naamwoord of voltooid deelwoord is.
  • wat de stam en de ik-vorm zijn
  • wanneer je -T achter de stam plakt
  • wanneer je de KoFSCHiPTaXi gebruikt
  • wat sterke en zwakke werkwoorden zijn

Slide 9 - Slide

Samengestelde zinnen
Samengestelde zin -> meer dan 1 persoonsvorm
De persoonsvorm HOORT bij het onderwerp -> vaak zijn er dus ook MEER onderwerpen!

Persoonsvorm = enkelvoud
Onderwerp = enkelvoud

  • De jongens maakten een goal, omdat de keeper niet oplette.
  • De jongens maakten een goal, omdat de keeper niet oplette.

Slide 10 - Slide

Soorten zinnen
- Enkelvoudige zinnen -> zinnen met 1 persoonsvorm
- Samengestelde zinnen -> zinnen met meerdere persoonsvormen

In een samengestelde zin kun je de persoonsvormen NIET vinden door de zin vragend te maken. 
Je moet de zin in een andere tijd zetten OF je maakt meerdere kleine zinnen door bijvoorbeeld het voegwoord weg te halen.

  • Omdat Marissa geen geld had gespaard, kon ze geen nieuwe jas kopen.
  • Omdat Marissa geen geld heeft gespaard, kan ze geen nieuwe jas kopen.
  • Marissa heeft geen geld gespaard - Heeft Marissa geen geld gespaard?
  • Ze kon geen nieuwe jas kopen - Kon ze geen nieuwe jas kopen?

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm -> TT
Een persoonsvorm in de Tegenwoordige Tijd 
- Bepaal eerst wat de IK-vorm (stam) is.
- Vul 'LOPEN' in.
- Hoor je een T?
- Schrijf een T

In de TEGENWOORDIGE TIJD kan er ALLEEN een T achter de stam worden geplakt 
dat kan een HIJ-vorm of als JIJ vóór het werkwoord staat.

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Josefien ... (worden) morgen zestien jaar.

Is het een PV? ja
Tegenwoordige tijd? ja
Keuze: stam / stam+t / hele werkwoord

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
... (rijden) jij morgen op de fiets naar school?

Is het een PV? ja
Tegenwoordige tijd? ja
Keuze: stam / stam+t / hele werkwoord

Slide 14 - Slide

Persoonsvorm -> VT
Is het een sterk werkwoord? -> ja -> 
                                                                 schrijf op wat je hoort
                                                            -> nee
                                                                  - Bepaal eerst wat de IK-vorm (stam) is.
                                                                  - Wat is de laatste letter van de ik-vorm?
                                                                  - zit de laatste letter van de ik-vorm in KoFSCHiPTaXi?   
                                                                     Ja -> plak achter de ik-vorm -TE(N)
                                                                     Nee -> plak achter de ik-vorm -DE(N)

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
Marco ... (melden) zich gisteren ziek.

  1. Is het een PV? ja
  2. Verleden tijd? ja
  3. Sterk werkwoord? nee
  4. Stam -> meld
  5. Laatste letter in KoFSCHiPTaXi? nee
  6. Stam + de(n) -> meldde

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Wij ... (verhuizen) vorig jaar in februari.

  1. Is het een PV? ja
  2. Verleden tijd? ja
  3. Sterk werkwoord? nee
  4. Stam -> verhuiZ
  5. Laatste letter in KoFSCHiPTaXi? nee
  6. Stam + de(n) -> verhuisDEN

Slide 17 - Slide

Voltooid deelwoord
Als een woord GEEN persoonsvorm is, kan het een bijvoeglijk naamwoord of een voltooid deelwoord zijn.

Voltooid deelwoord?
  1. Staat vaak achteraan in de zin
  2. Je wilt de LAATSTE letter van het woord weten.
  3. Gebruik KoFSCHiPTaXi of maak het woord langer (je hoort dan DE of TE -> dus D of T)

Slide 18 - Slide

Voorbeeld
Vorige week heeft het hard .... (stormen).

  1. Is het een PV? nee
  2. Voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord?
  3. Voltooid deelwoord 
  4. Stam -> storM
  5. Laatste letter in KoFSCHiPTaXi? nee
  6. Voltooid deelwoord eindigt op D -> gestormD
  7. Je kunt het ook langer maken -> stormDE -> dus: gestormD

Slide 19 - Slide

Voorbeeld
Vorige week was er een flink ongeluk ... (gebeuren).

  1. Is het een PV? nee
  2. Voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord?
  3. Voltooid deelwoord 
  4. Stam -> gebeuR
  5. Laatste letter in KoFSCHiPTaXi? nee
  6. Voltooid deelwoord eindigt op D -> gebeurD
  7. Je kunt het ook langer maken -> gebeurDE -> dus: gebeurD

Slide 20 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Als een woord GEEN persoonsvorm is, kan het een bijvoeglijk naamwoord of een voltooid deelwoord zijn.

Bijvoeglijk naamwoord?
  1. Zeg iets extra's over een zelfstandig naamwoord
  2. Je wilt weten hoe je het woord schrijft.
  3. Een bijvoeglijk naamwoord van een werkwoord schrijf je altijd zo KORT mogelijk.
  4. Let op: het moet wel goed blijven klinken -> de verrotte appel (kan niet korter)

Slide 21 - Slide

Voorbeeld
Het  ... (vermelden) antwoord was niet juist.

  1. Is het een PV? nee
  2. Voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord?
  3. Bijvoeglijk naamwoord 
  4. Ik moet het woord zo KORT mogelijk schrijven, maar het moet WEL goed KLINKEN.
  5. vermelDDe of vermelDE?
  6. Klinkt allebei prima, dus ik kies de KORTSTE versie

Slide 22 - Slide

Voorbeeld
Het ... (missen) doelpunt zorgde voor het verliezen van de wedstrijd.

  1. Is het een PV? nee
  2. Voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord?
  3. Bijvoeglijk naamwoord 
  4. Ik moet het woord zo KORT mogelijk schrijven, maar het moet WEL goed KLINKEN.
  5. gemisTTe of gemisTe?
  6. Klinkt allebei prima, dus ik kies de KORTSTE versie

Slide 23 - Slide

Stappenplan werkwoordspelling
  • Is het een PV? JA - NEE
  • Ja -> TT of VT
  • TT = Stam (ik/jij ...) / Stam+t / hele ww (wij...) -> evt. gebruik LOPEN
  • VT = Sterk ww -> Luister en schrijf
  • VT = Zwak ww -> Stam + DE(n) of stam + TE(n) - gebruik KoFSCHiPTaXi
  • Nee -> Voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord
  • VD = D of T aan het einde - maak langer in de VT (vertelDE - dus vertelD)
  •          of gebruik KoFSCHiPTaXi om te bepalen of je een D of een T moet schrijven
  • BN = Schrijf het woord zo kort mogelijk

Slide 24 - Slide

Uitleg

Slide 25 - Slide

Uitleg

Slide 26 - Slide

Waarom kan gebeurd geen pv zijn?
Je moet uitleggen dat het geen PV kan zijn.
Dan ga je vertellen hoe je het moet schrijven als het WEL een PV zou zijn!

  • PV? 2 keuzes
  • TT -> Stam + T -> ER KAN DUS ALLEEN EEN T achter komen te staan - geen D
  • VT -> Stam + TE(n) of DE(n)
  • GEBEUR = stam -> ER is een D achter geplakt -> dan dus GEBEURD GEEN PV!

Slide 27 - Slide

Je moet uitleggen dat het nooit een VD kan zijn.
Dan ga je vertellen hoe je het moet schrijven als het WEL een VD zou zijn!
  • Geen PV -> maar VD
  • Noteer de stam -> VERTEL
  • Gebruik KoFSCHiPTaXi -> L zit er NIET in!
  • Dan schrijf je dus een D achter de stam
  • Je kunt een VD ook langer maken in de VT -> vertelDe -> Je hoort D, je schrijft D
  • VertelT kan dus geen VD zijn, want je schrijft dan vertelD
Waarom kan vertelt nooit voltooid deelwoord zijn?

Slide 28 - Slide

Word (tt) jij wel eens gevraagd om extra te werken?
Als jij achter de PV staat, schrijf je alleen de STAM.
WORD is PV - JIJ staat erachter
WORD moet alleen met een D


Je kunt ook LOPEN gebruiken
LOOP jij wel eens ...
Je hoort alleen LOOP, geen T, dus je schrijft alleen de stam op! WORD

Slide 29 - Slide

Minoes REDT (tt) haar hond uit een kolkende waterstroom
  • Is REDT een PV? Ja
  • 2 mogelijkheden - TT of VT
  • Het is TT
  • Noteer de stam - RED
  • Vul in gedachten het werkwoord LOPEN in.
  • Hoor je T? JA -> dus STAM+T



Slide 30 - Slide

Je moet een zin met BESTELD maken
  • Eerst moet je weten of het een PV is ja of nee
  • De stam is BESTEL 
  • Hier is dus sprake van STAM+D - Het is dus GEEN PV
  • Je moet dus zelf een PV bedenken - Gebruik dan IS of HEEFT
  • Als je nu een zin maakt met HEEFT ... of IS ...BESTELD dan is je zin correct!

Check nu jouw zin bij 6 - HERINNERT
Neem de stappen zoals hierboven -> VD = + IS/HEEFT / PV = geen extra ww erbij



Slide 31 - Slide

Wanneer stam+T?
Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
Je kunt LOPEN gebruiken

Slide 32 - Slide

Wanneer stam+D?
Nooit persoonsvorm!
Voltooid deelwoord
IS NIET ALTIJD ZO! 
Volt.deelw. kan ook met stam+T -> KoFSCHiPX

Slide 33 - Slide

Wanneer stam+DE
Persoonsvorm
Verleden tijd
ENKELVOUD
Stam -> laatste letter NIET in KoFSCHiPX

stam+deN => MEERVOUD

Slide 34 - Slide

Wanneer stam+TE
Persoonsvorm
Verleden tijd
ENKELVOUD
Stam -> laatste letter WEL in KoFSCHiPX

stam+teN => MEERVOUD

Slide 35 - Slide

Leg uit waarom GEBEURD geen pv kan zijn
  • Begin altijd eerst met de stam 
  • GEBEUR
  • Als het een PV zou zijn, dan zou het een TT moeten zijn, want er staat geen gebeurde.
  • De PV in de TT kan alleen worden gevormd met STAM+T
  • Hier eindigt gebeurD op een D, dus kan geen PV zijn.

Slide 36 - Slide

Leg uit waarom VERTELT nooit een voltooid deelwoord kan zijn
  • Begin altijd eerst met de stam.
  • VERTEL
  • Als het een voltooid deelwoord zou zijn, moet je T KoFSCHiPX gebruiken
  • Zit de L in T KoFSCHiPX? Nee
  • DUS: vertelD -> bij een voltooid deelwoord 

Slide 37 - Slide

Leg uit waarom de pv in deze zin fout is geschreven.
Wordt jij wel eens gevraagd om extra te werken?
  • PV in deze zin is WORDT
  • De stam is WORD
  • Als je LOPEN invult: LOOP jij?
  • Je hoort geen T, dus je schrijft alleen de STAM 
  • WORD

Slide 38 - Slide

Leg uit waarom de PV juist is geschreven.
Minoes redt haar hond uit een kolkende waterstroom.
  • PV = redt
  • De stam = RED
  • Het is tegenwoordige tijd, dus je mag LOPEN gebruiken
  • Minoes LOOPT
  • Dus: Stam + T
  • REDT

Slide 39 - Slide

Maak een goede zin met BESTELD
  • Het is belangrijk dat je weet WELK woord BESTELD is.
  • DUS: stam = BESTEL
  • In de TT kan alleen STAM + T komen, dus het is geen PV in de TT
  • Dan moet het wel een voltooid deelwoord zijn.
  • Volt.deelw. komt altijd samen met een pv voor, dus... IS BESTELD / WERD BESTELD
  • Als je een pv + BESTELD hebt gebruikt, is je antwoord goed.

Slide 40 - Slide

Uitlegles woordsoorten en werkwoordspelling voor leerlingen

Slide 41 - Slide