This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Woordenboek
Slide 1 - Slide
Hoe gebruik je een woordenboek?
Tips:
De woorden staan op alfabetische volgorde.
Gebruik de gidswoorden boven aan. Deze geven het 1e woord en het laatste woord van die pagina aan en helpen je beter zoeken naar het woord.
Bedenk welke vertaling het meest logisch in de zin is.
Zoek naar de stam van het woord.
Slide 2 - Slide
* Zorg dat je altijd de titel begrijpt, dus als je daar woorden niet van kent, zoek ze op!
* Zoek niet elk woord in de tekst op dat je niet kent, dat kost veel te veel tijd. Vaak kun je een zin of tekst echt wel begrijpen zonder dat je alle woorden precies kent.
Slide 3 - Slide
Zet de volgende letters op alfabetische volgorde:
1
2
3
4
5
6
W
F
O
L
D
V
Slide 4 - Drag question
Zet de volgende woorden op alfabetische volgorde:
1
2
3
4
5
6
treat
together
threat
tongue
throught
tight
Slide 5 - Drag question
Zet de woorden in alfabetische volgorde. Welk woord komt als laatste? why, worm, wrath, wink, wonder
Slide 6 - Open question
Zet de woorden in alfabetische volgorde. Welk woord komt als eerste? lamp, lake, late, high, table
Slide 7 - Open question
consult - construct - consider
consumer - constraint - connect
A
Z
consult
construct
consider
consumer
constraint
connect
Slide 8 - Drag question
zoek de betekenis op van het woord massively
Slide 9 - Open question
zoek de betekenis op van het woord to provide
Slide 10 - Open question
zoek de betekenis op van entrepeneur
Slide 11 - Open question
Which meaning to choose?
Sometimes, a word has several meanings.
Can you find at least two meanings to the
following words in your dictionary?
Slide 12 - Slide
Now translate with the help of the picture (or your dictionary)
1. I'm breaking up with you, pack your bags!
2. Pack one bag for the trip.
3. We are hunting with a pack.
4. The printer has packed up again.
Slide 13 - Slide
Answers:
1. I'm breaking up with you, pack your bags! (pak je spullen / ga weg)
2. Pack one bag for the trip. (pak één tas in)
3. We are hunting with a pack of hounds. (meute jachthonden)
4. The printer has packed up again. (is er weer mee opgehouden)