Letterlijk/figuurlijk

Alle begrippen bij elkaar
- letterlijk taalgebruik
- figuurlijk taalgebruik
- vaktaal/jargon
- synoniemen
- homoniemen
- homofonen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Alle begrippen bij elkaar
- letterlijk taalgebruik
- figuurlijk taalgebruik
- vaktaal/jargon
- synoniemen
- homoniemen
- homofonen

Slide 1 - Slide

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 2 - Slide

Letterlijk taalgebruik
Letterlijk taalgebruik is als je iets precies zegt zoals je het bedoelt.

Slide 3 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Bij figuurlijk taalgebruik betekent een woord niet precies wat er staat. Je moet de betekenis van het woord niet letterlijk nemen, het woord wordt dan figuurlijk gebruikt. Het gaat erom wat er bedoeld wordt.

Slide 4 - Slide

Quiztime!
Wordt het letterlijk of figuurlijk bedoeld?

- schrijf als antwoord F voor figuurlijk
- schrijf als antwoord L voor letterlijk

Slide 5 - Slide

Marshairo klimt in een grote boom.

Slide 6 - Slide

Max is een boom van een vent.

Slide 7 - Slide

Zoey trekt de stoute schoenen aan.

Slide 8 - Slide

Ik kan geen goede knoop maken. 

Slide 9 - Slide

De meester struikelde over zijn eigen woorden.

Slide 10 - Slide

Valentijn maakt zich uit de voeten.

Slide 11 - Slide

Joya verroert geen vin.

Slide 12 - Slide

Ryano schudt een gum uit zijn mouw.

Slide 13 - Slide

Jongleren is voor Ibrahim een koud kunstje.

Slide 14 - Slide

Naomi draagt een roze bril.

Slide 15 - Slide

Wat weet je over jargon/vaktaal?

Slide 16 - Mind map

Staande houden
A
Het kort ter plaatse houden van een verdachte
B
Het tonen van je identiteitsbewijs
C
Arrestatie
D
Iemand ondersteunen die onwel is geworden

Slide 17 - Quiz

BHV
A
burgerhulpverlening
B
brandhulpverlening
C
beroepshulpverlening
D
bedrijfshulpverlening

Slide 18 - Quiz

Noodweer
A
Zelfverdediging met geweld
B
Zelfverdediging met een geweer
C
Zelfverdediging met gepast geweld
D
Zelfverdediging met karate

Slide 19 - Quiz

Wij zijn het er unaniem mee eens
A
doeltreffend
B
eenstemmig
C
buitengewoon

Slide 20 - Quiz

Wat weet je over synoniemen?

Slide 21 - Mind map

Die actie was fenomenaal.
A
buitengewoon
B
rampzalig
C
twijfelachtig

Slide 22 - Quiz

Ik vind dat dubieus
A
doeltreffend
B
verwaand
C
twijfelachtig

Slide 23 - Quiz

Die maatregelen zijn effectief
A
doeltreffend
B
wanordelijk
C
rampzalig

Slide 24 - Quiz

Wat weet je over homoniemen?

Slide 25 - Mind map

Welk homoniem past in de zin?

De getuige kon bevestigen dat hij de verdachte die avond had gezien.

_________
A
zeggen dat het klopt
B
vastmaken

Slide 26 - Quiz

Welk homoniem past in de zin?

De douane neemt bij een controle veel pillen in.

______
__
A
neemt in bezit
B
gebruikt

Slide 27 - Quiz

Welk homoniem past in de zin?

Erik heeft een gemene streek uitgehaald; zijn zusje is erg geschrokken.

______
A
gebied
B
daad waarover je boos bent

Slide 28 - Quiz

Wat weet je over homofonen?

Slide 29 - Mind map

Welk woord past op de puntjes?

Hij reed veel te ... op de snelweg.
A
hard
B
hart

Slide 30 - Quiz

Welk woord past op de puntjes?

Ik weet niet waar mijn boek ...
A
licht
B
ligt

Slide 31 - Quiz

Welk woord past op de puntjes?

Hij mocht aan het ... draaien.

A
rat
B
rad

Slide 32 - Quiz