persoonlijk voornaamwoord met nadruk - extra uitleg

Frans toetsweek 3
chapitre 4
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Frans toetsweek 3
chapitre 4

Slide 1 - Slide

wat moet je leren?
voca (page 68/69), 
expressions,
persoonlijk voornaamwoord met nadruk (page 69) 
vraagzinnen op 3 manieren (page 143), 
werkwoorden op –re (page 145) 

Slide 2 - Slide

persoonlijk vnw met nadruk
Hierna volgt eerst uitleg en dan een aantal vragen

Slide 3 - Slide

persoonlijk voornaamwoorden met nadruk
Je ==> moi 
tu ==> toi
il ==> lui
elle ==> elle 
nous ==> nous 
vous ==> vous 
ils ==> Eux 
elles ==> elles 
moi, je m'appelle Serena
et toi, comment tu t'appelles?
et lui, il s'appelle Pierre.
elle, elle s'appelle Jacqueline
nous, nous allons au cinéma
et vous? Vous allez où?
Nous allons avec eux.
et elles, elles viennent avec nous au cinema!

Slide 4 - Slide

wat is het persoonlijk voornaamwoord met nadruk van ik?

Slide 5 - Open question

welke persoonlijk voornaamwoord met nadruk betekent wij?

Slide 6 - Open question

Schrijf de 8 persoonlijke voornaamwoorden met nadruk

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Link

Ik heb er vertrouwen in! Ik snap het persoonlijk vnw met nadruk!
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

vragen stellen in het Frans 
gesloten vraag (zonder vraagwoord, antwoord is ja/nee)

Een gewone zin: Tu manges une glace.
op 3 manieren vragend maken door:

1. Gewone zin met ? ==>
2. Est-ce que gevolgd door gewone zin met ? ==>
3. Omdraaien van persoonsvorm en onderwerp. ==>
     (vergeet het streepje tussen de persvm en ondw niet)

1. Tu manges une glace?
2. Est-ce que tu manges une glace?
3. Manges-tu une glace?
intonatie ==>
Let op!
Wanneer de persoonsvorm na "est-ce que" met een klinker begint, heb je een klinkerbotsing. Dan wordt de e van que vervangen door een "
Est-ce qu'il

Slide 10 - Slide

vragen stellen in het Frans 
openvraag (met vraagwoord, antwoord is open)

Een gewone zin: Tu manges une glace.
op 3 manieren vragend maken door:

1a. Vraagwoord, gewone zin met ? ==>
1b. Gewone zin, vraagwoord ? ==>
2. Vraagwoord, est-ce que gevolgd door gewone zin met ? ==>
3. Vraagwoord, omdraaien van persoonsvorm en onderwerp. ==>
     (vergeet het streepje tussen de persvm en ondw niet)

1a. Pourquoi tu manges une glace?
1b. Tu manges une glace pourquoi?
2. Pourquoi est-ce que tu manges une glace?
3. Pourquoi manges-tu une glace?

Slide 11 - Slide

vragen stellen in het Frans 
manier 3 !!let op!!

Bij omdraaining moet er een - tussen de persoonsvorm en het onderwerp.
Wanneer het werkwoord op een klinker eindigt (vaak bij il, elle en on) dan komt er een t tussen
  • Pense-t-il à toi?
  • Parle-t-elle avec le prof?
  • A-t-il une soeur?
  • Va-t-on au cinema?

  • Veut-il un nouveau téléphone? 
  • Est-elle sympa?




klinkerbotsing dus -t-
geen klinkerbotsing dus geen t maar wel het -

Slide 12 - Slide

Hoeveel manieren zijn er om een vraag te stellen zonder vraagwoord?

Slide 13 - Open question

Op welke 3 verschillende manieren kun je een vraag stellen (zonder vraagwoord)?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Link

Kun je nu zelf een zin op 3 manieren vragend maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

werkwoorden op -re
Vendre, perdre, attendre, entendre, descendre, rendre, répondre
Voor alle 7 werkwoorden geldt:
Présent: Haal de re weg en voeg de rode letters toe.
Passé composé: haal re weg en vervang door een u
Imparfait: neem de nous vorm van de présent en haal ons weg
Futur: haal de e er af en voeg de uitgangen van avoir toe.
présent
je vends
tu vends
il vend
nous vendons
vous vendez
ils vendent
Passé composé
j'ai vendu
tu as vendu
il a vendu
nous avons vendu
vous avez vendu
ils ont vendu
imparfait
je vendais
tu vendais
il vendait
nous vendions
vous vendiez
ils vendaient
futur
je vendrai
tu vendras
il vendra
nous vendrons
vous vendrez
ils vendront
let op!
Alle werkwoorden hebben "avoir" als hulpwerkwoord in de passé composé. Descendre kan avoir én être als hulpwerkwoord hebben. Zie volgende pagina.
vertaling van de werkwoorden
Vendre = verkopen
perdre = verliezen
attendre = wachten
entendre = horen
descendre = uitstappen, om laag gaan
rendre = teruggeven
répondre = antwoorden

Slide 17 - Slide

Descendre 

Je moet dus uit de zin halen wat de betekenis van het werkwoord "descendre" is.
passé composé met avoir 
Betekenis: ik heb omlaag gebracht
j'ai descendu
tu as descendu
il a descendu
etc. 
passé composé met être
Betekenis: ik ben naar beneden gekomen
je suis descendu(e)
tu es descendu(e)
il est descendu
elle est descendue
on est descendu(e)s
nous sommes descendu(e)s
vous êtes descendu(e)(s)
ils sont descendus
elles sont descendues

Slide 18 - Slide

De stam van de werkwoorden op -RE vind je door -RE eraf te halen
(vendre - vend).
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Werkwoorden op -re
Nous ..... (vendre, présent) la maison.
A
vendons
B
vendez
C
vendent
D
vendont

Slide 20 - Quiz

wat gebeurt er bij werkwoorden met re in de passé composé?
A
re wordt i
B
re wordt é
C
er gebeurt niks
D
re wordt u

Slide 21 - Quiz

Wat gebeurt er met werkwoorden op
-re in de futur?
A
-re verdwijnt
B
-e verdwijnt
C
Niks, je gebruikt gewoon het hele werkwoord
D
Die vervoeg je op een hele andere manier

Slide 22 - Quiz

welk werkwoord dat eindigt op -re wordt vervoegd met être?
A
attendre
B
descendre

Slide 23 - Quiz

Il .............(vendre - futur)
hij zal verkopen
A
vend
B
vendait
C
vendra
D
vendent

Slide 24 - Quiz

Leerdoel: ik kan de werkwoorden op -RE vervoegen.
A
Ik snap het.
B
Ik heb nog herhaling nodig.

Slide 25 - Quiz

Heb jij Frans gekozen in je vakkenpakket voor havo 4?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz