unit 1, lesson 1

Welke Engelse woorden ken je over familie?
1 / 12
next
Slide 1: Mind map
EngelsBasisschoolGroep 7

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welke Engelse woorden ken je over familie?

Slide 1 - Mind map

English family
mother- moeder
father- vader
sister- zus
brother- broer

Slide 2 - Slide

Broer in het Engels is....
A
breor
B
broter
C
broher
D
brother

Slide 3 - Quiz

Zus in het Engels is...
A
zuster
B
mother
C
sister
D
brother

Slide 4 - Quiz

English family members
aunt- tante
uncle- oom
cousin- neef/nicht (kind van oom of tante)
nephew- neef (zoon van broer of zus)
niece- nicht (dochter van broer of zus)
grandmother- oma
grandfather- opa

Slide 5 - Slide

uncle is....
A
oom
B
tante
C
neef
D
opa

Slide 6 - Quiz

aunt is...
A
oom
B
tante
C
neef
D
oma

Slide 7 - Quiz

Seasons
Winter- winter
Summer- zomer
spring- lente
autumn- herfst

Slide 8 - Slide

Snow is falling in ...
A
summer
B
spring
C
winter
D
autumn

Slide 9 - Quiz

Christmas is in...
A
summer
B
winter
C
spring
D
autumn

Slide 10 - Quiz

Vertaal de volgende woorden in het Nederlands; autumn, aunt, mother, cousin, spring

Slide 11 - Open question

Welke woorden heb je geleerd vandaag?

Slide 12 - Mind map