30.09.25 - Stunde 9 - Modalverben/ Pers Entwicklung

Guten Morgen liebe Leute
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Guten Morgen liebe Leute

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Was gibt es heute?
  • Smalltalk Wochenende
  • Rückblick 
  • Smalltalk Freizeit
  • Pause (10 Min.)
  • Berufliche Situationen
  • Grammatik: Modalverben
  • Bilder beschreiben
  • Abschluß

Slide 3 - Slide

Smalltalk: Wochenende

Slide 4 - Slide

Rückblick
  • Welche Artikel gibt es in der deutschen Sprache?
  • Wie lautet die Seite für Artikel?
  • Finde den Artikel:
    - Monate, Tage, Automarken, Obst, Zahlen, Buchstaben, Flüsse, Alkoholische Getränke.

Slide 5 - Slide

Konjunktionen
Want .......... ?
Maar .......... ?
Of ........ ?
Omdat ......... ?
Toen ..... ?


Slide 6 - Slide

weitere Konjunktionen
als
voordat
da
dat
ob
hoewel
seitdem/seit
terwijl
weil
als

Slide 7 - Slide

_________ es morgen nicht regnet, gehe ich zu Fuß.
A
Wenn
B
Wann

Slide 8 - Quiz

___________ ich 16 wurde, war Trump noch Präsident.
A
Als
B
Damals

Slide 9 - Quiz

Ich bleibe zu Hause, _____ ich bin krank.
A
weil
B
denn

Slide 10 - Quiz

Smalltalk: Freizeit

Slide 11 - Slide

Zeit für Kaffee (10 Min.)

Slide 12 - Slide

Beruflich reagieren auf Deutsch

Slide 13 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
1. Vraag over support
Klant: „Wie erreiche ich den Support/Kundenservice?“

Taak: Contactinformatie supportteam doorgeven.


Slide 14 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
2. Klant wil iemand anders spreken
Klant: „Kann ich bitte mit Herrn Müller sprechen?“

Taak cursist: Doorverbinden of boodschap noteren.



Slide 15 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
3. Klant vraagt naar levertijd / update
Klant: „Wann ist die neue Version der Software verfügbar?“

Taak cursist: Duidelijke informatie geven of terugbellen toezeggen.



Slide 16 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
4. Factuurcontrole
Klant: „Die Rechnung stimmt nicht, es wurden falsche Preise berechnet.“

Taak cursist: Begrip tonen, factuur corrigeren.


Slide 17 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
5. Uitleg softwarefunctie
Klant: „Was kann Ihre Software genau?“

Taak: Kort de belangrijkste functies benoemen.



Slide 18 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
6. Probleem met inloggen
Klant: „Ich kann mich nicht einloggen. Können Sie mir helfen?“

Taak: Rustig reageren en hulp aanbieden.



Slide 19 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
7. Klant belt over een probleem (support)
Klant: „Das Programm funktioniert nicht. Ich bekomme immer eine Fehlermeldung.“

Taak cursist: Begrip tonen, klant geruststellen en oplossing aanbieden.


Slide 20 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
8. Klant belt voor productinformatie
Klant: „Guten Tag, ich habe eine Frage zu Ihrer Software. Können Sie mir bitte erklären, wie die Bestellung funktioniert?“

Taak cursist: Rustig uitleggen en controleren of klant het begrijpt



Slide 21 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
9. Prijsinformatie
Klant: „Was kostet die Nutzung der Software?“

Taak: Algemene prijsinformatie geven of naar offerte verwijzen.

 


Slide 22 - Slide

Oefening zakelijk in het Duits reageren
10. Betalingsherinnering / factuurvraag
Klant: „Wir haben bereits gezahlt, aber Sie haben uns eine Mahnung geschickt.“

Taak cursist: Begrip tonen, betaling controleren.



Slide 23 - Slide

Modalverben
Modalverben zijn werkwoorden die gebruikt worden om de houding van de spreker ten opzichte van een actie uit te drukken. Ze veranderen de betekenis van het hoofdwerkwoord in een zin. De meest voorkomende modalverben zijn:

1. **Können** - betekent 'kunnen' of 'in staat zijn om'. Het drukt de mogelijkheid of bekwaamheid uit.
   - *Ich kann Deutsch sprechen.* (Ik kan Duits spreken.)

2. **Müssen** - betekent 'moeten' of 'noodzakelijk zijn'. Het geeft een verplichting of noodzaak aan.
   - *Ich muss jetzt gehen.* (Ik moet nu gaan.)

3. **Dürfen** - betekent 'mogen' of 'toestemming hebben'. Het geeft toestemming of een mogelijkheid aan.
   - *Darf ich hier sitzen?* (Mag ik hier zitten?)






Slide 24 - Slide

Modalverben
4. Sollen - betekent 'zouden moeten' of 'verwacht worden om'. Het wordt gebruikt om advies, orders of instructies te geven.
- Du sollst deine Hausaufgaben machen. (Je zou je huiswerk moeten maken.)

5. Wollen - betekent 'willen'. Het drukt een wens of intentie uit.
- Ich will ein Eis essen. (Ik wil een ijsje eten.)

6. Mögen - betekent 'leuk vinden' of 'houden van'. Het wordt gebruikt om voorkeur uit te drukken.
- Ich mag Schokolade. (Ik hou van chocolade.)

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Eine kurze Übung

Slide 27 - Slide

Wimmelbilder beschreiben

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Slide 31 - Slide

Hinweise
  • Kijk Duitse tv/films/series/shows/YouTube
  • Gebruik DuoLingo app
  • Spreek Duits als je in Duitsland bent
  • Wees niet bang om fouten te maken
  • Lees Duitse bladen/boeken/krant/internetpagina's
  • Oefen met collega's en vrienden
  • Stapsgewijs leren

Slide 32 - Slide

Vielen Dank und bis nächste Woche!

Slide 33 - Slide