Hoofdstuk 6.1 Produceren

Welkom
Jas uit
Spullen voor je
Denk vast na wat produceren is
Tijdens de les doe je mee en ben je stil.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Welkom
Jas uit
Spullen voor je
Denk vast na wat produceren is
Tijdens de les doe je mee en ben je stil.

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Soorten Produceren
De 4 productiefactoren en hun beloning
Toegevoegde waarde in de bedrijfskolom
Waardevermindering van kapitaalgoederen

Slide 2 - Slide

Filmpje
Welke 4 productiefactoren hoor je?
Bij welke hoort de beloning Pacht?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Filmpje
Welke 4 productiefactoren hoor je?
Bij welke hoort de beloning Pacht?

Slide 5 - Slide

Productiefactoren worden beloond:


1   kapitaal                              rente
2   arbeid                                 loon   
3   natuur                                pacht (huur)
4   ondernemerschap      winst


Slide 6 - Slide

productiefactoren
Arbeid
noodzakelijke arbeid voor de productie

Kapitaal
huisvesting, machines, transportmiddelen

Natuur
grondstoffen en energie voor productie

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Wat is een bedrijfskolom?
De bedrijfskolom bestaat uit alle bedrijven die na elkaar meewerken aan een product.

Slide 9 - Slide

Wat is de toegevoegde waarde van een product?
De waardeverhoging van een product die ontstaat door het product te bewerken.  
Het product wordt steeds meer geschikt voor gebruik.

Door arbeid, tijd en energie die in het product is gestoken, wordt het product meer waard.

Slide 10 - Slide

Restwaarde en afschrijving   

Kapitaalgoederen = kassa's, kledingrekken, etc.   

Overgebleven waarde = restwaarde   

Waardevermindering = afschrijving     


De formule voor afschrijving per jaar:   
Aanschafprijs nieuwe kapitaalgoed - Restwaarde
 -------------------------------------------------------         
Aantal gebruiksjaren (= economische levensduur)
Roberto heeft nu een auto van €10.000

Over 4 jaar wil hij een nieuwe auto kopen en die kost €20.000. 

Voor zijn oude auto ontvangt hij nog €5000.

Bereken de afschrijving per jaar.

€20.000 - €5.000
--------------------- = €3.750 per jaar
               4

Hoe doe je dat met een afschrijving per maand?

€20.000 - €5.000 
--------------------- = €333,33 per maand               
              (4x12 = 48)

Slide 11 - Slide

Maken
Opgaven Hoofdstuk 6.1 blz 160 tm 163
Hoe lang? 10 minuten
Wat als ik klaar ben? Flashkaarten oefenen of lezen volgende paragraaf
Wat als de 10 minuten om zijn? Afhankelijk van de tijd: nakijken of quizzen.

timer
1:00

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Het filmpje wat je zojuist heb gezien is een........
A
kapitaalintensieve productie
B
Arbeidsintensieve productie

Slide 14 - Quiz

Stelling:
De consument behoort tot de bedrijfskolom
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

aanschafprijs - restwaarde
---------------------------------------- =
economische levensduur
A
investering
B
rente
C
waardevermeerdering
D
afschrijving

Slide 16 - Quiz

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 17 - Quiz

Een groenteboer heeft een koeling van 8500 euro gekocht.
Hij doet er 4 jaar mee en krijgt er daarna nog 500 euro voor terug. Wat is de afschrijving per jaar?
A
€ 2200
B
€ 500
C
€ 2000
D
€ 8000

Slide 18 - Quiz

De bakker heeft een nieuwe oven gekocht voor €2500.
Over 5 jaar verwacht hij een nieuwe te kopen voor €3000.
Hij verwacht de oude dan in te kunnen ruilen en er €750 voor te krijgen.
Bereken de afschrijving per jaar.
A
€600
B
€1250
C
€450
D
€350

Slide 19 - Quiz

Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 20 - Quiz

Noem de productiefactoren
A
Arbeid, Natuur en Kapitaal
B
Arbeid, Natuur, Kapitaal en Ondernemerschap
C
Arbeid, Natuur en Kapitaalgoederen
D
Arbeid, Natuur, Kapitaalgoederen en Ondernemerschap

Slide 21 - Quiz

Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
loon, pacht, huur, rente en winst
B
arbeid, natuur en kapitaal
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, rente, winst en loon

Slide 22 - Quiz