Schrijven 2F

Schrijven (2F)
Korte en langere teksten schrijven

 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Schrijven (2F)
Korte en langere teksten schrijven

 

Slide 1 - Slide


Typ voorbeelden in van korte teksten.

Slide 2 - Open question

Korte teksten 
  • memo;
  • advertentie;
  • instructie

Slide 3 - Slide

Lange teksten
  • e-mail;
  • brief;
  • artikel;

Slide 4 - Slide

Wat is een memo?
A
een citaat
B
een instructie met afbeeldingen
C
een herinneringsbriefje
D
een instructie zonder plaatjes

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de 5W+H-vragen?
A
wanneer, waarheen, waartoe, welke, waarom en hoezo
B
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe
C
want, wat, wie, waarom, welke en hoe laat
D
voor wie, met wie, wanneer, waar naartoe, met wat, hoe

Slide 6 - Quiz

Waar let je op bij het schrijven van een memo?
A
Je schrijft hele zinnen en noteert alleen hoofdzaken.
B
Je schrijft zo kort mogelijk, maar houdt de tekst wel duidelijk.
C
Dat de ander de belangrijkste gegevens ook noteert.
D
Je schrijft goede zinnen en let op hoofd- en bijzaken.

Slide 7 - Quiz

Memo oefenen
De sergeant heeft je gebeld. Je buddy (naam) moet zorgen dat hij morgen 17:00 uur op de appelplaats staat, zodat jullie uniformen kunnen worden opgehaald door de wasserette. De dozen staan in de dop. De contactpersoon van de wasserette is mevrouw Semler. Bij aankomst moet de wasserette betaald worden. 
Tekst

Slide 8 - Slide

Een advertentie heeft als doel verkopen, dus....
A
wees eerlijk, want eerlijk duurt het langst.
B
lieg, overdrijf, maar houd je aan de opdracht.
C
voeg je een tekening of afbeelding toe.
D
gebruik eventueel afkortingen

Slide 9 - Quiz

Voorbeeld 
Dag Joosten, 
Sergeant heeft gebeld. Morgen om 17:00 uur op appelplaats. Wasserette komt langs. Uniformen staan in de dop. Bij aankomst betalen aan mevrouw Semler.
Brenda

Slide 10 - Slide

Een instructie...
A
begint vaak met een nummering en werkwoorden.
B
moet je meerdere keren uitproberen.
C
is een informatieve tekst met betogende elementen.
D
is altijd noodzakelijk.

Slide 11 - Quiz

Een formulier op je examen...
A
komt niet voor.
B
is lekker makkelijk.
C
vul je in voor zover dat mogelijk is.
D
vul je volledig in, al moet je de hele boel bij elkaar fantaseren.

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Waar moet je aan denken bij het schrijven van een e-mail?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Sleep de onderdelen van de brief in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
7
8
Adresgegevens van de geadresseerde.
Adresgegevens van de schrijver
Plaats, datum
Aanhef
Inleiding
Middenstuk/kern
Slot
Slotformule / naam

Slide 16 - Drag question

Wat is bij een zakelijke brief het belangrijkst?
A
de lay-out
B
de inhoud
C
de aanhef
D
de stijl

Slide 17 - Quiz

En verder....
A
de aanhef, stijl, witregels en spelling.
B
de afzender, de geadresseerde en de envelop.
C
een titel, de afzender en een handtekening.
D
een foto, plaats en datum, de aanhef en foutarm.

Slide 18 - Quiz

Wat zijn de belangrijkste punten bij een artikel?
A
een titel en dat je alles uit de opdracht beschrijft
B
dat je geen fouten maakt
C
een titel en het slot
D
een titel en witregels

Slide 19 - Quiz

Belgisch staalbedrijf betaalt werknemers 30.000 euro te veel
Een Belgisch staalbedrijf heeft door een boekhoudkundige fout bijna 30.000 extra overgemaakt naar 230 medewerkers die gemiddeld 1.600 euro netto verdienen.
Toen de blunder was opgemerkt, kregen de werknemers meteen een e-mail of ze het geld zo snel mogelijk terug wilden storten. In sommige gevallen zal terugbetalen echter moeilijk zijn, omdat de werknemers het geld al hebben uitgegeven. Ook zijn er werknemers met schulden bij wie automatisch loonbeslag wordt gelegd.
titel
kern
inleiding
afbeelding

Slide 20 - Drag question