Hoofdstuk 3 Vragers en aanbieders vervolg

Hoofdstuk 3 vervolg
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3 vervolg

Slide 1 - Slide

Planning
  • Leerdoelen hoofdstuk 3.2
  • Bespreken opdrachten 3.1 t/m 3.6
  • Uitleg paragraaf 3.2
  • Maken opdrachten 3.7 t/m 3.12
  • Bespreken opdrachten 3.7 t/m 3.12

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Je kent het begrip consumentensurplus en producentensurplus en je kunt het surplus berekenen.
  • Je kunt het verschil aangegeven tussen een vraagfunctie en een aanbodfunctie.
  • Je weet wanneer er een positief verband en wanneer er een negatief verband is bij functies.
  • Je kunt de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid berekenen.


Slide 3 - Slide

Bespreken
Opdracht 3.1 t/m 3.6

Slide 4 - Slide

Opgave 3.6
Vraagfunctie vlucht Eindhoven - Antalya: Qv = -0,9P + 450

a. Bereken het aantal tickets bij een prijs van € 0 en € 400.
  • Qv (P = 0) = -0,9 x € 0 + 450 = 450  tickets               Qv (P = 400) = -0,9 x € 400 + 450 = 90  tickets
b. Teken de vraaglijn en c. de prijslijn P = 100 en lees (en bereken) het aantal verkochte tickets.
  • Qv (P = 100) = -0,9 x € 100 + 450 = 360 tickets
d. Arceer het consumentensurplus.
e. Welke prijs moet de maatschappij vaststellen om 2 vliegtuigen met 189 passagiers te vullen?
  • Qv = 378 => 378 = -0,9P + 450 => -72 = -0,9P => P = € 80
f. Daalt door de prijsverlaging van € 100 naar € 80 ook de omzet.
  • Omzet = p x q = > 360 x € 100 = € 36.000 naar 378 x € 80 =  € 30. 240 => omzetdaling! 

Slide 5 - Slide

Hoofdstuk 3. Vraag en aanbod
  • instructie het aanbod

Slide 6 - Slide

Waar is het aanbod
van afhankelijk?

Slide 7 - Mind map

Aanbod (Qa) is afhankelijk van
  1. prijs (p)
  2. aantal aanbieders
  3. kosten
  4. wettelijke bepalingen (zoals heffingen)
  5. innovatie

Slide 8 - Slide

Verkoopbereidheid

Slide 9 - Slide

Aanbodfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de aangeboden hoeveelheid (Qa = gevolg)?

Dit is een positief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) daalt en als de
prijs (P) stijgt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) stijgt.

Aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 10 - Slide

Aanbodfunctie (tekenen)
Teken de aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

  • Assenstelsel, horizontale en verticale as?
  • Q (hoeveelheid) altijd op de horizontale as!
  • P (prijs) altijd op de verticale as!
  • Wat je nodig om een (rechte) lijn te tekenen?
  • 2 punten!
  • Punt 1: vul 0 in voor Qa, en bereken P!
  • 0 = 5P - 25 => 5P = 25 => P = 25 / 5 => P =  € 5          (0; 5)
  • Punt 2. vul een grotere P in dan bij punt 1, en bereken Qa!
  • Qa (P=20) = 5 x € 20 - 25 = 75                                          (75; 20)

Slide 11 - Slide

Producentensurplus
Stel je de aanbodlijn Qa rechts voor en de marktprijs
van het product is € 25. Voor een producent die 
bereid was om dit product ook voor € 15 aan te
bieden, is de prijs van € 25 een mooie meevaller.

De producent ontvangt meer dan de prijs waarvoor
hij bereid was het product aan te bieden. Wanneer
we al deze individuele meevallers bij elkaar optellen, 
vinden we het producentensurplus (groene deel).
Hoe groter het surplus, hoe efficiënter de uitkomst
(= welvaart).

Slide 12 - Slide

Producentensurplus
Bereken op basis van de figuur het producentensurplus.
  • oppervlakte groene driehoek (producentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 25 - € 10 = € 15
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • producentensurplus =  0,5 x 30 x € 15 = € 225
Bereken op basis van de figuur het totale surplus.
  • oppervlakte oranje driehoek (consumentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 50 - € 25 = € 25
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • consumentensurplus = 0,5 x 30 x € 25 = € 375
  • totale surplus = producentensurplus + consumentensurplus =  € 225 + € 375 = € 600

Slide 13 - Slide

Verschuiving langs en van de aanbodlijn
  • Verschuiving langs de aanbodlijn: prijs (p)
  • Verschuiving van de aanbodlijn (zie figuur rechts):
  1. aantal aanbieders
  2. kosten
  3. wettelijke bepalingen (zoals heffingen)
  4. innovatie

Slide 14 - Slide

Marktevenwicht
In een perfect werkende markt gaat de markt op zoek
naar het marktevenwicht. Dat is de prijs (P) waarbij vraag
en aanbod in evenwicht zijn (Qv = Qa).

De vraagfunctie (Qv) luidt: Qv = -4P + 100
De aanbodfunctie (Qa) luidt: Qa = 5P - 25

Bereken het marktevenwicht (Qv = Qa)

  • -4P + 100 = 5P - 25 => -4P - 5P = -25 - 100 => -9P = -125 => P = -125 / -9 => P = € 13,89
  • Vul P in Qv = -4 x € 13,89 + 100 => Qv = 44,44 of  vul P in bij  Qa = 5 x € 13,89 -25 = 44,44

Slide 15 - Slide

Marktevenwicht
We hebben zojuist berekend dat de:
  - evenwichtsprijs = € 13,89
  - evenwichtshoeveelheid = 44,44

1. Bereken de omzet in het evenwicht
  • omzet = p x q = € 13,89 x 44,44 = € 617,27
2. Arceer het consumentensurplus bij de evenwichtsprijs
3. Arceer het producentensurplus bij de evenwichtsprijs
4. Bereken het consumenten- en producentensurplus bij de evenwichtsprijs
  • consumentensurplus = (€ 25 - € 13,89) x 44,44 x 0,5 = € 246,86
  • producentensurplus = (€ 13,89 - € 5) x 44,44 x 0,5 = € 197,54

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Welke variabele staat op de verticale as bij een aanbodlijn?
A
prijs (p)
B
hoeveelheid (q)

Slide 18 - Quiz

Wat voor soort lijn is de aanbodlijn meestal?
A
stijgend
B
horizontaal
C
dalend
D
verticaal

Slide 19 - Quiz

De aanbodfunctie van elektrische fietsen in Nederland luidt Qa = 2P - 2000 (met Qa in 1.000 stuks per jaar). Bij welke prijs worden er 1 miljoen per jaar aangeboden?
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 2.500

Slide 20 - Quiz

Als de overheid door de nieuwe klimaatdoelen de accijns op benzine verhoogd, verschuift de aanbodlijn van benzine ...
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 21 - Quiz

Voor een markt gelden de volgende vraag en aanbod functie Qv = -2P + 80 en Qa = 4P - 40. Bereken de evenwichtshoeveelheid?
A
20
B
30
C
40
D
60

Slide 22 - Quiz

Aan de slag met
Opdracht 3.7 t/m 3.13
Heb je dit af voordat we de opdrachten bespreken, dan ga je aan de slag met WIMS.
WIMS-opdrachten moeten uiterlijk 3 november af zijn. 

timer
20:00

Slide 23 - Slide

Marktvormen

Slide 24 - Slide

Marktvormen

Slide 25 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 3.14 t/m 3.18

Slide 26 - Slide

Opgave 3.16






Vliegroute: Qv = -0,5P + 80    &    Qa = P - 40 (met Q x 1.000)

a. Teken de vraag en -aanbodlijn geef de evenwichtsprijs en -hoeveelheid op de assen aan.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Opgave 3.16
Vliegroute: Qv = -0,5P + 80    &    Qa = P - 40 (met Q x 1.000)


b. Bereken de evenwichtsprijs.
  • Qv  = Qa => -0,5P + 80 = P - 40 => -1,5P = -120 => P = € 80
c. Bereken de bijbehorende marktafzet en -omzet.
  • marktafzet = Qv (P = € 80) = (-0,5 x € 80 + 80 ) x 1.000 = 40.000  tickets
  • marktomzet = p x q = € 80 x 40.000 = € 3.200.000
d. Arceer het producentensurplus.
e. Arceer het consumentensurplus

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Opgave 3.16 (vervolg)
f. De overheid besluit een belastingheffing van € 6 per ticket,
    hoe verschuift de aanbodlijn?
  • de aanbodlijn verschuift naar links (boven), minder aanbod bij dezelfde prijs

  • Toelichting: Omdat de kosten per product toenemen, neemt de winstmarge (per product) af en zal het aanbod bij elke prijs / dezelfde prijs / zonder prijsverandering minder worden. De aanbodlijn verschuift daardoor naar links.

g. Door de heffing verandert de aanbodlijn in Qa = P - 46. Bereken de nieuwe evenwichtsprijs.
  • Qv = Qa => -0,5P + 80 = P - 46 => -1,5P = -126 => P = € 84

Slide 31 - Slide

Opgave 3.16 (vervolg)


h. Bereken het aantal tickets dat bij de nieuwe prijs wordt gevraagd en aangeboden.
  • Qv (P = € 84) = (-0,5 x € 84 + 80 ) x 1.000 = 38.000 tickets

i. Bereken de opbrengst voor de overheid.
  • Opbrengst overheid = € 6 x 38.000 = € 228.000 

j. Bereken hoeveel procent van de heffing is doorberekend aan de consument.
  • De prijs is gestegen van € 80 naar € 84, de heffing is € 6, dus 4/6 × 100% = 66,7%

Slide 32 - Slide

Opgave 3.16 (vervolg)

k. Wordt het totale surplus groter of kleiner door de heffing?
  • Het totale surplus wordt kleiner.
  • Als de aanbodlijn naar links (boven) verschuift, wordt zowel de driehoek van het consumentensurplus als de driehoek van het producentensurplus kleiner.

Wordt de totale welvaart groter of kleiner?
  • Dat is de vraag hoe goed de overheid de heffing weer besteedt in de economie.

Slide 33 - Slide