This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefenen met structuur en tekstverbanden
Slide 1 - Slide
Wat is meestal de opbouw van een tekst?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
middenstuk en slot
D
Inleiding en slot
Slide 2 - Quiz
Waar maak je kennis met het onderwerp van de tekst?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot
Slide 3 - Quiz
Wat is een alinea en hoe herken je een alinea?
Slide 4 - Open question
Inleiding: Wat lees je in de inleiding?
Slide 5 - Open question
*Een tekst bestaat uit een inleiding, middenstuk en slot. In welk deel vind je een samenvatting of conclusie?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
D
in alle drie
Slide 6 - Quiz
Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst ook alweer?
A
Inleiding, onderwerp en hoofdgedachte
B
Inleiding, slot en hoofdgedachte
C
Inleiding,
middenstuk en slot
D
Middenstuk, slot en hoofdgedachte
Slide 7 - Quiz
Deelonderwerpen vind je in:
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot
Slide 8 - Quiz
Wat is de waarheid?
inleiding-middenstuk-slot
A
Een inleiding bestaat uit één zin.
B
In het slot wordt het belangrijkste herhaald.
Slide 9 - Quiz
Inleiding, middenstuk en slot helpen...
A
voor een tekst met een goede structuur
B
juiste informatie te geven
C
om een conclusie te vinden
D
om je tekst zo kort mogelijk te houden
Slide 10 - Quiz
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over voetbal?
A
De verzorging van een konijn
B
Het tenue
C
Kruidentuin
D
Koffiebonen
Slide 11 - Quiz
Wat is een deelonderwerp?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
waar de hele tekst over gaat
C
de boodschap die de schrijver heeft met zijn tekst
D
het onderwerp van één of meerdere alinea's
Slide 12 - Quiz
Waar wordt een anekdote gebuikt?
A
Middenstuk
B
Slot
C
Inleiding
Slide 13 - Quiz
Wat is een tekstverband?
A
een signaalwoord dat een zin met een andere zin verbindt
B
de deelonderwerpen in het middenstuk
C
de samenhang tussen woorden, zinnen en alinea's
D
de indeling in inleiding-middenstuk-slot
Slide 14 - Quiz
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 15 - Quiz
Wat is hier het signaalwoord en welk tekstverband geeft het aan? Koningsdag valt dit jaar op een zaterdag, waardoor we er geen vrije dag van school voor krijgen.
Slide 16 - Open question
Wat is hier het signaalwoord en welk tekstverband geeft het aan? Hoewel ik Koningsdag normaal gesproken wel leuk vind, baal ik hier toch wel een beetje van.
Slide 17 - Open question
Wat is hier het signaalwoord en welk tekstverband geeft het aan? Zaterdag ga ik spullen verkopen op de vrijmarkt. Daarna ga ik genieten van mijn vrije tijd.
Slide 18 - Open question
Wat is hier het signaalwoord en welk tekstverband geeft het aan? Enerzijds houd ik van tompoucen, anderzijds vind ik het lastig om ze netjes te eten.
Slide 19 - Open question
Wat is hier het signaalwoord en welk tekstverband geeft het aan? Bovendien zijn die tompoucen niet bepaald gezond: ze zitten vol suiker en roomboter. Daar word je nogal dik van.
Slide 20 - Open question
Wat is hier het signaalwoord en welk tekstverband geeft het aan? Als gevolg daarvan zou ik op dieet moeten en daar heb ik helemaal geen zin in. Zeker niet in mijn vakantie.
Slide 21 - Open question
Wat is hier het signaalwoord en welk tekstverband geeft het aan? Wil jij vrij of ga je liever naar school?
Slide 22 - Open question
Wat is het doel en wat is het middel? Er bestaat een verlofaanvraagformulier waarmee je vrij kunt vragen. Al krijg je dat vaak niet.
Slide 23 - Open question
Wat is hier het signaalwoord en welk tekstverband geeft het aan? Veel leerlingen zijn er niet op zo'n laatste dag voor de vakantie. Vaak is de oorzaak dat ze alvast op vakantie gaan.
Slide 24 - Open question
Wat is de oorzaak en wat is het gevolg? Veel leerlingen zijn er niet op zo'n laatste dag voor de vakantie. Vaak is de oorzaak dat ze alvast op vakantie gaan.
Slide 25 - Open question
Wat is hier het signaalwoord en welk tekstverband geeft het aan? Er bestaat een verlofaanvraagformulier waarmee je vrij kunt vragen. Al krijg je dat vaak niet.
Slide 26 - Open question
Wat is het doel en wat is het middel? Er bestaat een verlofaanvraagformulier waarmee je vrij kunt vragen. Al krijg je dat vaak niet.
Slide 27 - Open question
Welk signaalwoord past hier? Koningsdag valt op een zaterdag. ..... krijgen we geen extra dag vrij.
A
Doordat
B
Hierdoor
C
Waarom
D
Zodat
Slide 28 - Quiz
Welk signaalwoord past hier? Je hebt geen tijd ........ te lezen, maar wel om te gamen?
A
Om
B
Waardoor
C
Hoewel
D
Zodat
Slide 29 - Quiz
Welk signaalwoord past hier? Zorg dat je een regenpak bij je hebt .... je niet nat wordt.
A
Om
B
Door
C
Zodra
D
Zodat
Slide 30 - Quiz
Welk signaalwoord past hier? Die jongen is niet aardig.....heeft hij een vrouw gevonden. Dat mag een wonder heten.
A
Toch
B
ondanks
C
Hoewel
D
Daardoor
Slide 31 - Quiz
Welk signaalwoord past hier? We willen graag een uitje........niet eentje dat we zelf moeten betalen
A
Toch
B
Maar
C
Desondanks
D
Daardoor
Slide 32 - Quiz
Welk signaalwoord past hier? Meneer Lürsen is afdelingsleider van de brugklas ...... docent wiskunde.
A
Toch
B
En
C
Of
D
Hoewel
Slide 33 - Quiz
Lees dit stukje tekst. Welke signaalwoorden herken je?