- je weet hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt
- je weet hoe je kunt luisteren volgens een stappenplan
- je kunt luisteren volgens een stappenplan
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Bonjour tout le monde
Vocabulaire A et B
Grammaire:aanwijzend vnw
oefenen met luisteren
Les buts:
- je weet hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt
- je weet hoe je kunt luisteren volgens een stappenplan
- je kunt luisteren volgens een stappenplan
Slide 1 - Slide
Vocabulaire A & B
Slide 2 - Slide
Vertaal: 1 echt 2 het kledingmaat 3 de week 4 direct 5 luister
Slide 3 - Open question
Tu fais quelle .........?
A
moins
B
taille
C
chose
D
un peu
Slide 4 - Quiz
on va dans ce .............?
A
magasin
B
musique
C
possible
D
néçessaire
Slide 5 - Quiz
il coute...........euros
A
chocolat
B
trente
C
sportif
D
la jupe
Slide 6 - Quiz
c'est mon......................, j'ai 14 ans
A
souvent
B
taille
C
anniversaire
D
le marché
Slide 7 - Quiz
Aanwijzend voornaamwoord
Straks weet je:
- wat een aanwijzend voornaamwoord in het NL & FR is
- hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt in het FR
- wat de woordjes ce / cet / cette / ces betekenen
Slide 8 - Slide
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet.
Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. Dus bijvoorbeeld:
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt. Dat = aanwijzend vnw
Slide 9 - Slide
Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze
Slide 10 - Quiz
Wat zou een aanwijzend voornaamwoord dan in het Frans zijn?
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des
Slide 11 - Quiz
In het Frans..
Je hebt verschillende vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans. Namelijk:
Om te weten welke vorm je moet gebruiken, kijk je naar het woord ná het aanwijzend vnw. Als dat woord vrouwelijk is, gebruik je de vrouwelijke vorm van het aanwijzend vnw, etc
Slide 12 - Slide
Het aanwijzend voornaamwoord
Kijk naar het woord ACHTER het aanwijzend voornaamwoord
Meervoud? CES
Ces garçons ont beaucoup de devoirs.
Vrouwelijk? CETTE
Cette salade est délicieuse.
Mannelijk met klinker / h? CET
Cet hôtel est fermé.
Mannelijk? CE
Ce garçon travaille bien!
Slide 13 - Slide
_____ livre [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 14 - Quiz
______agenda [mannelijk]
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet
Slide 15 - Quiz
____ femme [vrouwelijk]
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 16 - Quiz
sleep de woorden naar het juiste aanwijzend vnw
ce
cet
cette
ces
épinards
table (v)
chaise (v)
homme (m)
stylo (m)
devoirs
journaux
Slide 17 - Drag question
________ filles [vrouwelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet
Slide 18 - Quiz
________ dame (v)
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 19 - Quiz
garçons
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 20 - Quiz
chanteuses
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet
Slide 21 - Quiz
_______ billet [mannelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet
Slide 22 - Quiz
______ journaux
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 23 - Quiz
________ magazine (m)
A
cet
B
cette
C
ce
D
ces
Slide 24 - Quiz
______ salade (v)
A
cet
B
ce
C
ces
D
cette
Slide 25 - Quiz
_____ acteur [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 26 - Quiz
______ soirée [vrouwelijk]
A
cette
B
cet
C
ce
D
ces
Slide 27 - Quiz
Aanpak bij luisterfragmenten
1- lees voor het luisteren van elk fragment eerst de vragen goed door.
2- je gaat elk fragment 2 keer luisteren, met 30 seconden pauze ertussen. Je moet alvast antwoorden noteren tijdens het luisteren of tijdens de pauze.
3- Na de 2de keer luisteren heb je 30 seconden om je antwoorden aan te vullen of te verbeteren.
Slide 28 - Slide
Zelfstandig werken
Jullie gaan nu opdrachten 18 b, 18 c en 19 p. 112 maken.
Regels!
Je werkt de eerste 10 minuten in stilte!
Een vraag? Steek je hand op !
Eerder klaar? dan phrases-clès p.108 oefenen met je buurman
Slide 29 - Slide
Phrases-Clés
Slide 30 - Slide
Ex. 15 exemple
Mon vêtement préféré est un T-shirt blanc.
C’est un T-shirt de Zara.
J’ai acheté ce T-shirt dans un grand magasin de Zara à Nice.
La taille est M. Le prix est vingt-cinq euros.
Je porte ce T-shirt toujours et partout: au collège, chez moi. Hier, j’ai été au cinéma et j’ai porté mon T-shirt blanc!
Slide 31 - Slide
Ex. 15 - aide
Mon vêtement préféré est un(e) ...
C’est un(e) ... de la marque ...
J’ai acheté ... dans un magasin de [naam] à [plaats].
La taille est ... Le prix est € ...
Je porte ... au collège / chez moi / au cinéma
Slide 32 - Slide
Doel: Ik kan het aanwijzend voornaamwoord gebruiken
Slide 33 - Open question
Doel: Ik weet hoe je kunt luisteren
Slide 34 - Open question
Doel: je kunt luisteren volgens een stappenplan.
Slide 35 - Open question
Doel: ik kan een gesprekje voeren in kledingwinkel.