masculin/féminin + singulier/pluriel

mannelijk of vrouwelijk
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

mannelijk of vrouwelijk

Slide 1 - Slide

Is "garçon" mannelijk of vrouwelijk?

Slide 2 - Open question

Is "fille" mannelijk of vrouwelijk?

Slide 3 - Open question

Is "copain" mannelijk of vrouwelijk?

Slide 4 - Open question

Is "copine" mannelijk of vrouwelijk?

Slide 5 - Open question

Is "mère" mannelijk of vrouwelijk?

Slide 6 - Open question

Is "père" mannelijk of vrouwelijk?

Slide 7 - Open question

Hoe zeg je "een" in het Frans?

Slide 8 - Mind map

L'article indéfini 
(het onbepaald lidwoord)


Un/une = een
  • un > mannelijk
  • une > vrouwelijk


une fille
un garçon

Slide 9 - Slide

un livre ?
une livre ?

Slide 10 - Open question

un classe ?
une classe ?

Slide 11 - Open question

un ordinateur ?
une ordinateur ?

Slide 12 - Open question

un table ?
une table ?

Slide 13 - Open question

un chaise ?
une chaise ?

Slide 14 - Open question

L'article défini 
(het bepaald lidwoord)


Le/la = het/de
  • le  > mannelijk
  • la > vrouwelijk
  • l' > klinker/stomme h


la fille
le garçon
l'armoire

Slide 15 - Slide

Supplément Exercice A p.10
Supplément, exercice A + B, p.10, 1>12:
1. un garçon
= een jongen
> le garçon

Slide 16 - Slide

Supplément Exercice A p.10
1. un garçon
= een jongen
> le garçon
2. une fille
= een meisje
> la fille
3. un livre
= een boek
> le livre
4. une classe
= een klas
> la classe
5. un copain
= een vriend
> le copain
6. un professeur / une professeur
= een leraar / een lerares
> le professeur / la professeur
7. un ordinateur
= een computer
> l'ordinateur
8. une mère
= een moeder
> la mère
9. un père
= een vader
> le père
10. une copine
= een vriendin
> la copine
11. une table
= een tafel
> la table
12. une chaise
= een stoel
> la chaise

Slide 17 - Slide

enkelvoud of meervoud

Slide 18 - Slide

Welk lidwoord gebruik je
voor het meervoud in het Frans?

Slide 19 - Mind map

Het meervoud : le pluriel

  • Het zelfstandig naamwoord krijgt in het meervoud een -s.

le garçon
un garçon

les garçons
des garçons

les = "de" meervoud / 
des = "een" meervoud

Slide 20 - Slide

Supplément Exercice A p.10
Supplément, exercice C, p.11, 1>12:
1. la table
> les tables
= de tafels

Slide 21 - Slide

Supplément Exercice A p.10
1. la table
> les tables
= de tafels
2. le mur
> les murs
= de muren
3. la poubelle
> les poubelles
= de prullenbaken
4. l'armoire
> les armoires
= de kasten 
5. la photo
> les photos
= de foto's
6. la chambre
> les chambres
= de slaapkamers
7. l'ordinateur
> les ordinateurs
= de computers
8. la maison
> les maisons
= de huizen
9. l'étage
> les étages
= de verdiepingen
10. la chaise
> les chaises
= de stoelen
11. le stylo
> les stylos
= de pennen
12. la copine
> les copines
= de vriendinnen

Slide 22 - Slide