Les 12: Grammar Theme 3

Quiz time!
Quiz time!
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz time!
Quiz time!

Slide 1 - Slide

What is "an adjective"?
(de nederlandse vertaling van het woord)

Slide 2 - Open question

Waarvoor gebruik je een 'adjective'?

Slide 3 - Open question

Wat komt er vaak na een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 4 - Open question

Als een adjective iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Wat zijn hier dan de adjectives?
wel adjective (bijvoeglijk naamwoord) 
Geen adjective (bijvoeglijk naamwoord)
ugly
dog
extremely
dead
carefully
careful

Slide 5 - Drag question

Kies de juiste plek voor de adjective: 'open':

Did the (A) film (B)have(C)an(D)ending?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 6 - Quiz

Hoe zat het ook alweer?
op de volgende pagina staat weer de uitleg. Komt het bekend voor? 

Slide 7 - Slide

Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.
We all love that funny movie.
I think he is a terrible teacher.


Slide 8 - Slide

Adjectives
*Je zet een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord.
*Bij sommige zinnen zet je ze achter het werkwoord.
Dit is bij de volgende werkwoorden: 
to be (am, are, is, was ,were, been), to look, to appear, to seem.

Op de volgende slide is een filmpje met uitleg hierover.

Slide 9 - Slide

Zet de woorden in de juiste volgorde.
seemed
in class
this afternoon
you
stressed

Slide 10 - Drag question

Zet de woorden in de juiste volgorde.
this morning
cat
my path
crossed
black
a

Slide 11 - Drag question

PRESENT PERFECT

Slide 12 - Slide

I lived in California in 2015.
I have lived in California since 2015.
Present Perfect
Past Simple
Het is al afgelopen.
Vroeger begonnen, nu nog zo.

Slide 13 - Drag question

Wanneer Present Perfect? 
De present perfect wordt gebruikt om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en het nu nog belangrijk of aan de gang is. Er is dus een link tussen toen en nu.

Slide 14 - Slide

Hoe maak je de Present Perfect? 

Om de present perfect te maken gebruik je: 
have / has + past participle (voltooid deelwoord).

De past participle heeft twee vormen.
1 Regelmatig:
werkwoord + -ed.
2 Onregelmatig:
3e rijtje onregelmatige ww.

Slide 15 - Slide

I lived in Italy
I have lived in Italy
Present Perfect
Past Simple

Slide 16 - Drag question

Voorbeelden
I have washed the car. It is clean now.

We feel sick because we have eaten too much.

He has lost his keys. He can’t get into the house.

Slide 17 - Slide

We gebruiken de present perfect ook om aan te geven dat iets in het verleden is begonnen en het nu nog steeds zo is.

Slide 18 - Slide

Belangrijke tip! 
TIP! The signal words that go with the present perfect can be memorised by the words:
 
For Yet Never Ever Just Always Since (fyne jas)

Slide 19 - Slide

Present Perfect
We____________ each other since primary school.
A
know
B
are knowing
C
have known
D
knew

Slide 20 - Quiz

Present Perfect
We____________ at that restaurant many times.
A
ate
B
have eaten
C
has eaten
D
did eat

Slide 21 - Quiz

Present Perfect
_________ you just _______ work? (finish)

Slide 22 - Open question

We __________ them 3 times. (visit)

Slide 23 - Open question

Mum, you can be proud of me.
I …………………………………… (clean) my room.

Slide 24 - Open question

It ………………… never ……………………… (bother) me!

Slide 25 - Open question

They went to the movies, last night.
They have seen that movie. 
I have worked on this book for three years now.
I finished the book this morning.
I have broken my arm during soccer practice. 
I have not finished the book yet.
Past simple
Present perfect 

Slide 26 - Drag question