2HV, hoodstuk 6 quel + prendre

Chapitre 6, onderdeel D
Grammaire: vraagwoord "quel"
Tu as quel âge? =
Welke leeftijd heb je?
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Chapitre 6, onderdeel D
Grammaire: vraagwoord "quel"
Tu as quel âge? =
Welke leeftijd heb je?

Slide 1 - Slide

       Betekenis 
quel / quelle / quels / quelles:
   1.  + zelfstandig naamwoord = ->  welke
     Quel club de foot aimes-tu ?
2.  + werkwoord 'est' / 'sont' 
-> wat 
Quel est ton nom?



quel - mannelijk enkelvoud
quelle = vrouwelijk enkelvoud
quels = mannelijk meervoud 
quelles = vrouwelijk meervoud 

Slide 2 - Slide

 Quel(le)(s) is een vraagwoord. Het past zich aan aan het     zelfstandig naamwoord waar het bij hoort:

   mnl ev      quel                       mnl mv      quels
   vrwl ev     quelle                    vrwl mv     quelles

Quel(le)(s) betekent welke (gevolgd door een zelfst. nw.)   

 Quel(le)(s) betekent wat (gevolgd door est / sont)

Slide 3 - Slide

Het vraagwoord quel
 quel        ->   verandert mee met het zelfst. nw. waar het bij hoort

mnl ev    ->    quel            quel est ton club de sport?
vrl    ev    ->    quelle        quelle est ta nationalité?
mnl mv  ->     quels         quels sont tes programmes (m) préférés?
vrl    mv  ->     quelles     quelles sont tes séries préférées?

Slide 4 - Slide

Quel, quelle, quels, quelles
Welke / wat

Slide 5 - Slide

Quel sport fais-tu?
Hoe vertaal je 'quel'?
A
hoe?
B
wat?
C
welke?
D
waneer?

Slide 6 - Quiz

Quel / Quelle / Quels est ton footballeur préféré ?
A
quel
B
quelle
C
quels

Slide 7 - Quiz

Kies: quel/quelle/quels/quelles

Tu vas acheter ..... jeu d'ordinateur (m)?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 8 - Quiz

Wat is de vertaling van 'quel' in de volgende zin?: 'Quel est ton club préféré?'
A
wat
B
wie
C
welk
D
hoe

Slide 9 - Quiz

Is het quel/quelle/quels/quelles:
............... est ta pizza préférée?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 10 - Quiz

Choisis le bon mot:

Tu as quel / quelle / quels âge (m) ?
A
quel
B
quelle
C
quels

Slide 11 - Quiz

"Quelle est votre opinion ?"

Wat betekent "quel" ?
timer
0:10
A
Waar
B
Welke
C
Wat
D
Wanneer

Slide 12 - Quiz

Maak onderdeel D 17 a, b, c, d, e, f
P. 62, 63

Slide 13 - Slide

onderdeel H
werkwoord prendre = 
nemen

Slide 14 - Slide

Net als verbe prendre: comprendre + apprendre
Het werkwoord prendre betekent 'nemen'.
Comprendre = begrijpen
Apprendre = leren

Slide 15 - Slide

Grammaire H ww. prendre (présent). 
prendre
nemen
je
prends
tu
prends
il/elle/on
prend
nous
prenons
vous
prenez
ils/elles
prennent

Slide 16 - Slide

tu-vorm prendre
A
prendes
B
prend
C
prends
D
pris

Slide 17 - Quiz

Il (prendre)
A
prend
B
prends
C
prenez
D
prenons

Slide 18 - Quiz

Werkwoord: prendre
je
A
prends
B
prend
C
prennent
D
prenons

Slide 19 - Quiz

prendre, je (présent)
A
je prends
B
je prend
C
je pris
D
je pren

Slide 20 - Quiz

prendre
A
mogen
B
kunnen
C
proeven
D
nemen

Slide 21 - Quiz

vous (prendre)
A
prenons
B
prendez
C
prenez
D
prennent

Slide 22 - Quiz

elle (prendre)
A
prend
B
prends
C
prenez
D
prenons

Slide 23 - Quiz

nous (prendre)
A
prends
B
prendons
C
prenons
D
prenez

Slide 24 - Quiz

(prendre) men neemt=
A
on prend
B
on prends
C
on prenait
D
on a pris

Slide 25 - Quiz

ik neem (prendre)
A
je prends
B
je prend
C
nous prenons
D
j'ai pris

Slide 26 - Quiz

il ... (prendre, présent)
A
prends
B
prend
C
pren
D
prene

Slide 27 - Quiz

Ga naar de planning
Maak week 20, onderdeel H

Slide 28 - Slide