1. Lezen H 1t/m4

Leesvaardigheid
Klas: 2VC
Datum: 16-06-2020
Nederlands
Je hebt je boeken nodig!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid
Klas: 2VC
Datum: 16-06-2020
Nederlands
Je hebt je boeken nodig!

Slide 1 - Slide

Volgende les:
Herhalen 'Lezen' H1 t/m H4
Deze les:

Slide 2 - Slide

Volgende les:
Overzicht 
H1
Onderwerp, deelonderwerpen en hoofdgedachte
H2
Hoofd- en bijzaken
Kernzinnen en samenvatten
H3
Tekstverbanden en signaalwoorden (1)
H4
Feiten, meningen en argumenten

Slide 3 - Slide

Volgende les:
H1

Slide 4 - Slide

Volgende les:
  • Onderwerp: vertelt in 1 woord waar een tekst over gaat

  • Deelonderwerpen: verschillende aspecten/ delen van het onderwerp. 
            In het middenstuk gaat iedere alinea over een ander deelonderwerp

  • Hoofdgedachte: geeft in 1 zin een samenvatting van de tekst

H1 - onderwerp, deelonderwerpen 
en hoofdgedachte

Slide 5 - Slide

Volgende les:

Slide 6 - Slide

Volgende les:
H2

Slide 7 - Slide

Volgende les:
  • Hoofdzaken:
    Belangrijkste informatie in een tekst 
  • Bijzaken:
     
    Niet zo belangrijke informatie in een tekst 

  • Kernzinnen:
     
    (meestal de eerste) zin van een alinea waarin de hoofdzaak staat. 
  • Samenvatten:
     
    Doe je aan de hand van de kernzinnen.  


H2 - Hoofd- en bijzaken, 
kernzinnen en samenvatten

Slide 8 - Slide

Volgende les:
H3

Slide 9 - Slide

Volgende les:
Wat zijn tekstverbanden?



Wat geven signaalwoorden aan?


H3 - Tekstverbanden 
en signaalwoorden (1)

Slide 10 - Slide

Volgende les:
Wat zijn tekstverbanden?
Woorden, zinnen en alinea’s die met elkaar samenhangen.
Zorgt voor meer begrip.

Wat geven signaalwoorden aan?


H3 - Tekstverbanden 
en signaalwoorden (1)

Slide 11 - Slide

Volgende les:
Wat zijn tekstverbanden?
Woorden, zinnen en alinea’s die met elkaar samenhangen.
Zorgt voor meer begrip.

Wat geven signaalwoorden aan?
De verbanden tussen woorden, zinnen en alinea’s.

H3 - Tekstverbanden 
en signaalwoorden (1)

Slide 12 - Slide

Volgende les:
1. Chronologisch tekstverband: de gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde beschreven.
Herken je aan: Jaartallen +
Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst daarna, vervolgens, terwijl etc.

Voorbeeld: Als ik wakker wordt, stap ik eerst uit bed, dan ga ik douchen. Vervolgens kleed ik me aan en doe ik mijn make-up terwijl ik ontbijt.

H3 - Tekstverbanden 
en signaalwoorden (1)

Slide 13 - Slide

Volgende les:
2. Opsommend tekstverband: er worden zaken achter elkaar opgenoemd.
Herken je aan:
 
Liggende streepjes, bolletjes, getallen.  
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, bovendien, verder, ten slotte, en, niet alleen… maar.

Voorbeeld: Ik neem een tas mee naar school met daarin mijn boeken en mijn etui. Ook mijn schriften zitten erin en tot slotte ook mijn lunchpakket.


H3 - Tekstverbanden 
en signaalwoorden (1)

Slide 14 - Slide

Volgende les:
3. Tegenstellend tekstverband: er worden tegenovergestelde dingen genoemd.
Signaalwoorden: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ondanks dat etc.

Voorbeeld: Ik wil niet naar buiten als het regent, maar de hond moet toch uitgelaten worden.

H3 - Tekstverbanden 
en signaalwoorden (1)

Slide 15 - Slide

Volgende les:
4. Toelichtend tekstverband: er wordt extra informatie gegeven over een bepaald onderwerp (vaak in de vorm van een voorbeeld).
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, zoals, neem nou, denk aan.


Voorbeeld: ik houd van ongezond eten, zoals friet en pizza.

H3 - Tekstverbanden 
en signaalwoorden (1)

Slide 16 - Slide

Volgende les:
H4

Slide 17 - Slide

Volgende les:
Feit: Je kan het controleren.

Op het Vituscollege  zitten ongeveer 1250 leerlingen. 

H4 - Feiten, meningen 
en argumenten

Slide 18 - Slide

Volgende les:
Mening: iets wat iemand vindt. Je kan ermee eens en oneens zijn. 

De storm was enorm heftig.

H4 - Feiten, meningen 
en argumenten

Slide 19 - Slide

Volgende les:
Argument: geeft aan waarom je een bepaalde mening hebt.

De storm was enorm heftig (mening). Er zijn wel 10 bomen omgewaaid (argument).  

H4 - Feiten, meningen 
en argumenten

Slide 20 - Slide

Volgende les:
Hoe herken je de verschillen:
  • Feit kun je controleren: het is waar of niet waar.  
  • Mening herken je soms aan signaalwoorden: ik vind…, volgens mij…, lijkt mij… 
  • Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als: want, omdat, namelijk, immers 
H4 - Feiten, meningen 
en argumenten

Slide 21 - Slide

-
Huiswerk

Slide 22 - Slide