Vraagwoorden

• Duits
• MBO
• Studiejaar 1

Wat hangt er aan de waslijn?

Nederlander: Wat hangt er aan de waslijn?Duitser: Was?

• Wat betekent het Duitse woord 'was'?
• Wat voor een woordsoort is 'was'?

   

Leerdoel:

              Je herkent de vraagwoorden in het Duits.
     Je kunt de vraagwoorden toepassen.

Fragewörter

Kenmerkend:

• Vraagwoorden staan aan het begin van de zin.

• Ze beginnen met  de letter W.

NL	DE
Waarom?	Warum?
Wat?	Was?
Wie?	Wer?
Hoe?	Wie?
Waar?	Wo?
Waar ... vandaan?	Woher?
Waar.. heen?	Wohin?
Wanneer?	Wann?

Wie

Wat

Waar vandaan

Hoe

Waar

Waarom

wer

wo

wie

was

woher

Warum

.... heißt du?

..... ist deine Telefonnummer?

.... bleibst du nicht?

.... bist du?

..... wohnst du?

Wo

Warum

Was

Wie

Wer

Wie ben jij = Wie bist du?

1. waar
2. niet waar

Vertaal het vraagwoord:
(Wie) .......... ist das?

1. Wie
2. Wer
3. Wo
4. Woher

Vertaal het vraagwoord:
Waar kom jij vandaan?

Vertaal het vraagwoord:
(Wat) .......... ist das?

1. Wo
2. Woher
3. Was
4. Wer

Vertaal het vraagwoord:
(Hoe) ...... heißt dein Lehrer?

1. Wie
2. Wer
3. Woher
4. Wo

Vertaal het vraagwoord:
(Waar vandaan) ...... kommt deine Familie?

1. Wo
2. Woher
3. Wer
4. Wie

Vertaal het vraagwoord:
(Waar) ...... liegt Hamburg? Im Norden.

1. Woher
2. Wer
3. Wie
4. Wo

Vertaal het vraagwoord:
(Waarom) ......... sind die Bananen krumm?

1. Was
2. Woher
3. Wer
4. Warum

An die Arbeit!

Maak opdracht 7 blz. 16

+ opdracht 1 blz. 176

Schrijf de vraagwoorden blz. 16 1 keer over.

Klaar? Laat het mij zien. Indien akkoord mag je iets voor jezelf doen.

   

Leerdoel:

              Je herkent de vraagwoorden in het Duits.
     Je kunt de vraagwoorden toepassen.

• Wie beheerst de vraagwoorden al?
• Hoe verliep de les?

Wie?

Waar naartoe?

Wat?

Waar vandaan?

Hoe?

Wanneer?