3V Spelling blok 5: komma, aanhalingstekens, dubbele punt, puntkomma, accenten

1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Spelling:

- Je hebt het gebruik van komma en aanhalingstekens herhaald;

- je weet wanner je de leestekens dubbele punt en puntkomma gebruikt;

- je weet wat accenttekens zijn en hoe je deze gebruikt. 

Slide 2 - Slide

zonder hoofdletters punten en komma’s is een tekst wel heel lastig te lezen en te begrijpen je weet immers niet goed wanneer een nieuwe zin begint en wanneer je een pauze moet nemen in de zin om te voorkomen dat een tekst onleesbaar wordt maken we daarom gebruik van leestekens als punten en komma’s

Volg jij het nog?
Correct kommagebruik bepaalt jouw boodschap

De dubbele punt kan levens redden

Slide 3 - Slide

komma (,)
Wat gebeurt hier?

  • Hij zat op haar schoot en rustte uit.
  • Hij zat op haar, schoot en rustte uit.

Slide 4 - Slide

komma (,)
Wat gebeurt hier?

  • De meester zei Pietje is een monster
  • De meester zei: "Pietje is een monster."
  • "De meester," zei Pietje, "is een monster."

Slide 5 - Slide

komma (,)
Wat gebeurt hier?

  • De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen hebben vaak goed geleerd en geoefend.
  • De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen, hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 6 - Slide

komma (,)
Voor een korte pauze in een zin
Voor een betere leesbaarheid
Om misverstanden te voorkomen

Slide 7 - Slide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
Als de nood het hoogst is, haal je de beste resultaten.

Slide 8 - Slide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.

2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar etc.)
Ik heb zin in de zomer, omdat we dan 4 weken naar Frankrijk gaan.


Slide 9 - Slide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.

2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar etc.)
Ik heb zin in de zomer, omdat we dan 4 weken naar Frankrijk gaan.

Let op:
Harm ging niet vissen, omdat het regent. 
vs.
Harm ging niet vissen omdat het regent, maar om een heel andere reden.

Slide 10 - Slide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.

2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar etc.)

3) Tussen delen van een opsomming en tussen bijvoeglijke naamwoorden
Ik heb drie grote hobby's: hardlopen, lezen en dingen ondernemen met gezin en vrienden.
Ik houd van interessante, boeiende, knap geschreven boeken.


Slide 11 - Slide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.

2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar etc.)

3) Tussen delen van een opsomming en tussen bijvoeglijke naamwoorden

4) Bij een aanspreking
Tamara, wil jij de hagelslag even aangeven?
Eet, kinderen.

Slide 12 - Slide

komma (,)
Wanneer gebruik je de komma? Resumerend:

1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar etc.)
3) Tussen delen van een opsomming en tussen bijvoeglijke naamwoorden
4) Bij een aanspreking

Oefening:
Bedenk een korte tekst waarin al deze vormen worden gebruikt.

Slide 13 - Slide

Bedenk een korte tekst met komma's:
Tussen 2 pv's, voor een voegwoord, bij een opsomming, tussen bijvoeglijke naamwoorden en bij een aanspreking.

Slide 14 - Open question

Dubbele punt 
Wat gebeurt hier?

  • De patiënt redt het niet het donorhart invriezen dus
  • De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
  • De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!

Slide 15 - Slide

Dubbele punt 
1) Voor een toelichting of verklaring
Vingerafdrukken worden als uniek beschouwd: zelfs verschillende vingers van dezelfde hand zijn niet gelijk.

Slide 16 - Slide

Dubbele punt 
1) Voor een toelichting of verklaring

2) voor een opsomming
De volgende leerlingen moeten nablijven: Niels, Quirine, Cas en Ilza

Slide 17 - Slide

Dubbele punt 
1) Voor een toelichting of verklaring

2) voor een opsomming

3) Voor een citaat
De docent meldde: "Maak je huiswerk en stel de juiste vragen, dan hoef je amper te leren voor de toets."

Slide 18 - Slide

Puntkomma.
De betekenis ligt tussen de punt en de komma.

1) Tussen twee zinnen die nauw met elkaar verbonden zijn, kun je een puntkomma plaatsen. Als je de zin voorleest, is de rust korter dan bij een punt en langer dan bij een komma.

2) In een lange opsomming is een puntkomma soms duidelijker dan een komma

Slide 19 - Slide

Verbeter de zin. Let ook op het gebruik van hoofdletters.

Morgen beginnen we al vroeg met verhuizen, alle kasten zijn daarom al uit elkaar gehaald.

Slide 20 - Open question

Verbeter de zin. Let ook op het gebruik van hoofdletters.

Mogen deze kleine kinderen die niet liever willen, echt niet in de achtbaan? vroeg oma.

Slide 21 - Open question

Verbeter de zin. Let ook op het gebruik van hoofdletters.

De puntkomma staat vaak midden in een zin; maar er zijn uitzonderingen.

Slide 22 - Open question

Verbeter de zin. Let ook op het gebruik van hoofdletters.

In die buurtwinkel aan de overkant het Supertje kun je altijd terecht voor en pak melk en ook voor een praatje.

Slide 23 - Open question

Verbeter de zin. Let ook op het gebruik van hoofdletters.

Ties denkt: 'Ik ben de oplader van mijn telefoon vergeten.'

Slide 24 - Open question

Verbeter de zin. Let ook op het gebruik van hoofdletters.

Iwan die er altijd verzorgd bijloopt, ziet er nu wel wat verward uit hoor.

Slide 25 - Open question

Kies het juiste leesteken op de plaats van de *:
Ik ga echt geen boeken van Harry Potter lezen * ik vind die verhalen veel te onwaarschijnlijk.
A
komma
B
puntkomma
C
dubbele punt

Slide 26 - Quiz

Als Irina vaker zou trainen * zou ze volgend jaar zeker in Dames 1 spelen.
A
komma
B
puntkomma
C
dubbele punt

Slide 27 - Quiz

Laten we vandaag maar naar het strand gaan * voor morgen wordt regen voorspeld.
A
komma
B
puntkomma
C
dubbele punt

Slide 28 - Quiz

Bij diarree voel je je meestal niet erg ziek * toch moet je wel oppassen voor uitdroging.
A
komma
B
puntkomma
C
dubbele punt

Slide 29 - Quiz

Accenttekens
  • accent aigu: streepje voorover
  • accent grave: streepje achterover
  • accent circonflexe: dakje
  • cedille: 'komma' onder de c

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Accenttekens
Met accenttekens geef je aan hoe je een woord uitspreekt. 
Er zijn twee soorten accenttekens.

Met een klemtoonteken leg je extra nadruk op een woord. Je gebruikt hiervoor altijd een accent aigu. Klanken die je met twee letters schrijft, krijgen twee accenten.

  • Dat had ik écht niet gezien.
  • Hij heeft héél lang geslapen.
  • Nee, ik vroeg om de sáús.


Slide 32 - Slide

Accenttekens
Met een uitspraakteken geef je aan hoe je een klinker uitspreekt. Met een accent aigu maak je de klank langer, zoals in mee. Met een accent grave maak je de klank korter, zoals in met. Het accent circonflexe gebruik je bij sommige Franse leenwoorden.
  • café, saté
  • crème, caissière
  • gênant, enquête
In andere woorden gebruik je uitspraaktekens als de cedille, de umlaut en de tilde.
  • Curaçao, reçu
  • überhaupt, röntgen 
  • señor



Slide 33 - Slide

Is zestien ampere/ampère genoeg?

Slide 34 - Open question

Haar acné/acne is soms erg opvallend.

Slide 35 - Open question

Is dat wel lekkere patee/paté?

Slide 36 - Open question

Hij wilde persé/per se naar de film.

Slide 37 - Open question

Die enquete/enquête is opgesteld door de leerlingen.

Slide 38 - Open question

Is dat nu echt serieus/sérieus?

Slide 39 - Open question

Voila/Voilà, daarmee is het werk afgelopen.

A
Voila
B
Voilà

Slide 40 - Quiz

Okee/Oké, daar kan ik me wel bij neerleggen.

A
Okee
B
Oké

Slide 41 - Quiz

Zelfstandig werken
Sneller klaar? Prima!
Optie A: ga verder met de volgende les spelling
Optie B: ga lezen in je leesboek.
Optie C: werk aan een ander vak.

Slide 42 - Slide

Heb jij de doelen van deze les behaald?

Ja
Nee

Slide 43 - Poll