3. Examen Lezen

Examentraining Nederlands 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Examentraining Nederlands 

Slide 1 - Slide

Uit welke onderdelen bestaat het centraal examen Nederlands?
A
begrijpend lezen
B
schrijven zakelijke brief of e-mail
C
begrijpend lezen, woordenschat en schrijven
D
leesvaardigheid en schrijfvaardigheid

Slide 2 - Quiz

Wat mag je meenemen naar je examen Nederlands?
A
schrift, pen en markeerstift
B
aantekeningen en woordenboek
C
alleen een pen
D
markeerstift, pen en woordenboek

Slide 3 - Quiz

Het examen Nederlands nader...?....
(naderen = dichterbij komen)
A
nadert
B
naderd
C
naderdt

Slide 4 - Quiz

Hoelang duurt het
EXAMEN NEDERLANDS?
A
180 minuten
B
100 minuten
C
120 minuten
D
146 minuten

Slide 5 - Quiz

Uit hoeveel teksten bestaat het examen Nederlands?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

Als er staat: gebruik voor je antwoord maximaal 10 woorden en je gebruikt 11 woorden...
A
dan kost je dat een punt
B
dan worden alleen de eerste 10 woorden meegerekend bij het antwoord
C
dan is dat geen probleem
D
dan moet je het examen overdoen

Slide 7 - Quiz

Wat mag je niet doen als er gevraagd wordt een lange zin uit een tekst te citeren?

A
Alleen het regelnummer noteren
B
De hele zin opschrijven
C
het eerste en laatste woord met puntjes ertussen noteren
D
de eerste en laatste twee woorden met puntjes ertussen noteren

Slide 8 - Quiz

Welke uitspraak over de hoofdgedachte van de tekst is niet juist?
A
Je kunt die vaak vinden in de eerste en/of laatste alinea van de tekst.
B
Het is een zin waarin het belangrijkste staat wat er over het onderwerp wordt gezegd.
C
Dat is het onderwerp van de tekst.
D
Soms moet je de hoofdgedachte zelf verwoorden.

Slide 9 - Quiz

Wat hoort NIET in een samenvatting?
A
Voorbeelden
B
Toelichting
C
Uitleg
D
A, B en C

Slide 10 - Quiz

Op welke manier sluit je je zakelijke brief of e-mail af?
A
M.v.g., handtekening
B
Groeten, voor- en achternaam
C
Met vriendelijke groet, voor- en achternaam
D
Tot ziens, handtekening

Slide 11 - Quiz

Wanneer is het examen Nederlands?
A
nooit, het gaat niet door
B
maandag 12 mei 2025 13:30 - 15:30 u
C
Mei
D
woensdag 14 mei 2025 16.00 u

Slide 12 - Quiz

Inhoud van het examen
Het examen bestaat uit 2 onderdelen:
  1. Leesvaardigheid: je krijgt teksten met daarbij vragen die je moet beantwoorden. 
  2. Tekst schrijven: je moet een tekst schrijven. Bijvoorbeeld een zakelijke brief of een artikel. 

    Slide 13 - Slide

    Waar vind je de hoofdgedachte?

    Slide 14 - Open question

    Wat doe je als je tekst 1 en de vragen klaar hebt liggen?

    Slide 15 - Open question

    Om het onderwerp van een tekst te vinden, stel je de vraag:
    A
    Wat vindt de schrijver van de tekst?
    B
    Waar gaat deze tekst over?
    C
    Wat vind ik van de tekst?

    Slide 16 - Quiz

    Uit welke 4 onderdelen bestaat een tekst?

    Slide 17 - Open question

    Meerkeuzevragen

    Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
    Stap 2: Lees nog een keer het tekstgedeelte.
    Stap 3: Zoek in de tekst zelf het antwoord op de vraag.
    Stap 4: Vergelijk jouw antwoord met de antwoorden bij de vraag.
    Streep de antwoorden weg die niet goed zijn. Kies het beste antwoord.

    Slide 18 - Slide

    Open vragen
    Leg uit / Verklaar: geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over.
    Noem twee ... / Welke twee ...: schrijf dan twee dingen op. Niet meer, alleen de eerste twee antwoorden worden nagekeken.
    Citeer een zin: schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten.
    Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)
    Citeer een zinsgedeelte: Schrijf een deel van een zin over of noteer de eerste twee worden en de laatste twee woorden van de zinsdeel.

    Slide 19 - Slide