nask 1 hoofstuk licht

hoe heet het object wat van normaal licht meerdere kleuren maakt.
A
kubes
B
prisma
C
cirkel
D
alle boven staande
1 / 20
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

hoe heet het object wat van normaal licht meerdere kleuren maakt.
A
kubes
B
prisma
C
cirkel
D
alle boven staande

Slide 1 - Quiz

via welke onder deel/en in het oog moet het licht doorheen voordat het op je net vlies staat.
A
hoornvlies
B
ooglens
C
glasachtig lichaam
D
alle boven staande

Slide 2 - Quiz

de pupil is een opening in de ..........
A
iris
B
ooglens
C
hoornvlies
D
netvlies

Slide 3 - Quiz

als je verziend bent zie je in de .........
goed
A
dichtbij
B
verte

Slide 4 - Quiz

als je bijziend bent zie je...........
goed
A
dichtbij
B
veraf

Slide 5 - Quiz

als je naar een voorwerk wat flakbij is worden je ooglezen.........
A
boller
B
platter
C
hetzelfde

Slide 6 - Quiz

bij weinig licht word je pupil ........
A
groter
B
kleiner
C
blijft hetzelfde

Slide 7 - Quiz

het punt waar alle licht stralen bij elkaar komen noem je het........
A
lichtpunt
B
midden punt
C
spiegel lijn
D
brandpunt

Slide 8 - Quiz

waat gebeurt er bij obsoberen
A
het licht word opgenomen
B
het licht word afgebroken
C
het licht kaatst af
D
het licht word een andere kleur

Slide 9 - Quiz

virtueel beeld
A
het over gestelde van rieel beeld
B
iets wat niet echt is
C
een bundel met licht

Slide 10 - Quiz

wat is een hoofdas

Slide 11 - Open question

noem ale kleuren in het kleuren spectrum

Slide 12 - Open question

noem 3 licht bronnen

Slide 13 - Open question

noem 4 onderdelen van je oog

Slide 14 - Open question

positieve lenzen zijn in het midden ...... dan aan de rand

Slide 15 - Open question

hoek van inval is hoek van

Slide 16 - Open question

als je verziend bent zijn je ooglenze te zwak
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

is het oog een spier
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

een beeldscherm is een lichtbron
A
waar
B
nietwaar

Slide 19 - Quiz

alle lichtbronnen hebben energie nodig
A
waar
B
nietwaar

Slide 20 - Quiz