Nederlands H5 taalverzorging verwijswoorden

Verwijswoorden h5
deze
die
dit
dat
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Verwijswoorden h5
deze
die
dit
dat

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je leert over verwijswoorden. 
  • Je leert wat verwijswoorden zijn.
  • Je leert om verwijswoorden te kunnen toepassen in een zin. 

Slide 2 - Slide

verwijswoorden
Verwijswoorden gebruik je om een tekst afwisselender te maken en omdat het prettiger leest.

Slide 3 - Slide

Uitleg
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar een woord dat je eerder hebt gebruikt. 
Voorbeeld:
Max is blij. Hij heeft zijn partijtje gewonnen.
Hij en zijn verwijzen naar Max
Hij en zijn zijn verwijswoorden.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Uitleg
De volgende dia's leggen alles nog een keer kort uit

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat is het verwijswoord in de volgende zin
Ik heb nieuwe kleren gekocht. Wil je ze zien
A
heb
B
wil
C
je
D
ze

Slide 11 - Quiz

Welke woorden verwijzen naar elkaar
Wat is er met Kiki gebeurd? Ze is helemaal nat en vuil

Slide 12 - Open question

Noteer de verwijswoorden
De oude vrouw viel bij het oversteken. De kinderen hielpen haar weer overeind

Slide 13 - Open question

video
Hierna volgt nog een korte video om alles nog een keer te herhalen 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Herhalen H5 blz. 134
zelfstandig naamwoord      verwijzing                   en
mannelijk, enkelvoud            hij, hem, zijn             deze, die
vrouwelijk, enkelvoud           zij, ze, haar                 deze, die
onzijdig, enkelvoud               het, dit, dat, zijn       het, dit, dat, zijn
meervoud                                  zij, ze, hen, hun         deze, die
Weet je niet of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is? Kijk dan in een woordenboek of woordenlijst. 

Slide 16 - Slide

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Ons tweede team doet het beter. Dat / Die staat nu tweede.
A
dat
B
die

Slide 18 - Quiz

Max is onze nieuwe mentor. Ik geloof dat ... wel aardig is.
A
hij
B
zij
C
ze
D
hem

Slide 19 - Quiz

Oorlogswinter is een spannend boek. ... is ook verfilmd.
A
hij
B
het
C
zij
D
haar

Slide 20 - Quiz

Dit was ons hotel in Barcelona. ... had vijf verdiepingen.
A
hij
B
zij
C
het
D
hem

Slide 21 - Quiz

Ik heb die film al gezien en ik vond haar/hem erg goed.
A
hem
B
haar

Slide 22 - Quiz

De boer riep naar de koe dat ... sneller moest lopen.
A
hij
B
zij

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide