Vriendschap

Vriendschap
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DramaBasisschoolGroep 8

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vriendschap

Slide 1 - Slide

Wat is een vriend?
A
Iemand die veel spullen voor me koopt.
B
Iemand met wie ik leuke dingen kan doen.
C
Iemand die ik aardig vindt en die ook aardig tegen mij doet.
D
Iemand die altijd doet wat ik zeg.

Slide 2 - Quiz

Heb je vrienden?
A
Jazeker. Ik heb wel meer dan 20 vrienden!
B
Nee. Ik heb geen vrienden
C
Ik heb een paar echte vrienden.
D
Ik heb maar 1 vriend nodig en dat is mijn telefoon.

Slide 3 - Quiz


Hoe vaak spreek je af met je vrienden?

A
Nooit
B
Zo vaak mogelijk
C
Als ik daar zin in heb
D
Als ze me iets willen geven

Slide 4 - Quiz

Waar ken je je vriend(en) van?
A
Van vroeger...
B
Van school
C
Van sport/vereniging
D
Van het internet.

Slide 5 - Quiz

Hebben jij en je vrien(den) dezelfde hobby’s?
A
Gamen!
B
Nee. We houden niet van dezelfde dingen
C
Chillen!
D
Ja. We vinden vaak dezelfde dingen leuk.

Slide 6 - Quiz

Hoe begroeten jullie elkaar?
A
Ik stomp hem altijd keihard op zijn rug. Lachen man!
B
Ik zeg niks. Dat vind ik eng.
C
Ik geef hem een dikke high-five
D
Ik zeg gewoon vriendelijk "hallo"

Slide 7 - Quiz

Je vriend(in) verteld je een
liefdesgeheim.
Wat doe je?
A
Ik vertel het aan 1 of 2 andere vrienden.
B
Ik houd mijn mond. Ik wil dat hij me kan vertrouwen.
C
Ik luister niet naar mijn vriend. Dat stoort als we gamen.
D
Ik zet dit gelijk online! Lachen!

Slide 8 - Quiz

Zeg je wel eens iets onaardigs
tegen je vriend?
A
Alleen als hij geen kado voor me heeft meegenomen.
B
Ik zeg eigenlijk nooit iets tegen mijn vriend.
C
We schelden elkaar altijd uit. Dat hoort zo als je vrienden bent.
D
Nee. Eigenlijk doen we altijd aardig tegen elkaar.

Slide 9 - Quiz

Heb je wel eens ruzie met je vriend/vriendin?
A
Nooit
B
Altijd, maar hij doet ook nooit wat ik zeg.
C
Soms, maar we maken het altijd snel weer goed.
D
Ik maak nooit ruzie, maar mijn vriend wel

Slide 10 - Quiz

Kun je je vriend/ vriendin
alles vertellen?
A
Ja, natuurlijk. Daar zijn we vrienden voor.
B
Ja, natuurlijk. Maar wel jammer dat hij het altijd gelijk op internet zet.
C
Nee, ik vertel mijn vriend liever niets over mezelf.
D
Nee, mijn vriend is te dom.

Slide 11 - Quiz

Hebben jullie vaak dezelfde mening?
A
Ja, ik vind altijd alles wat hij ook vindt
B
Ja, We houden allebei van Chilli-saus
C
Niet altijd, maar we begrijpen elkaar wel.
D
Wat is dat, een mening?

Slide 12 - Quiz

Wat is jouw manier van
vrienden maken?
A
Ik ga m'n best doen zodat andere kinderen een goeie indruk van mij krijgen.
B
Ik wacht af tot dat er iemand naar mij toe komt en met me wil praten
C
Soms probeer af en toe een gesprek te voeren, maar dat mislukt vaak
D
Ik loop er naar toe en voer een gesprek! DUH!

Slide 13 - Quiz

Heb je moeite om vrienden te maken?
A
Soms, ik ben heel verlegen
B
Nee, iedereen wil met mij bevriend zijn
C
Ja altijd
D
Nee. Dat gaat eigenlijk vanzelf

Slide 14 - Quiz

Ben jij een goede vriend?
A
ja
B
nee
C
wat krijg ik er voor terug?

Slide 15 - Quiz

Jouw vriend(in) ligt ziek op bed.
Ze kan niet naar school. Wat doe jij?
A
Je besteedt geen aandacht aan hem. Als hij met je wilt praten, komt hij maar naar je toe
B
Je wacht tot hij weer op school is.
C
je gaat hoe dan ook bij hem langs, en neemt wat lekkers mee.
D
Je belt hem of haar op en wenst hem beterschap

Slide 16 - Quiz

Je vriend(in) en jij hebben ruzie.
Wat doe jij?
A
Je blijft stomme appjes sturen. Moet hij maar reageren!
B
je negeert hem een tijdje. Hij zal ooit wel eens normaal gaan doen
C
Je trekt elke vriend(in) erbij en zet iedereen tegen haar op!
D
Je voelt je naar en kan je niet concentreren. Stiekem wil je het snel goed maken

Slide 17 - Quiz

Je wilt afspreken met je vriend(in), maar hij heeft al iets afgesproken
met een ander...
A
Je zegt dat je het jammer vindt dat hij je laat vallen
B
Je stelt voor om ook te komen. Gezellig toch?
C
Je zegt dat je het begrijpt. Je wenst ze veel plezier
D
Je klikt je telefoon uit. Dan niet!

Slide 18 - Quiz

Hoe zou je jezelf omschrijven als vriend?
A
'Vaak met zichzelf bezig, maar is er wel voor je
B
Ik geef niet veel om je
C
Troost je als je verdriet hebt, en praat veel met je
D
Altijd vrolijk, zorgzaam en zorgt dat je altijd happy bent

Slide 19 - Quiz

Goed gedaan!

Slide 20 - Slide