SEMANA 08 - LA ROPA, LOS COLORES & AANWIJZEND VOORNAAMWOORDEN

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo las prendas de ropa leer ik de Spaanse benamingen voor kledingstukken
2. ...aprendo los colores leer ik de Spaanse woorden voor kleuren
3. ...aprendo los demostrativos leer ik de aanwijzend voornaamwoorden (deze/dit/die/dat)

1 / 35
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo las prendas de ropa leer ik de Spaanse benamingen voor kledingstukken
2. ...aprendo los colores leer ik de Spaanse woorden voor kleuren
3. ...aprendo los demostrativos leer ik de aanwijzend voornaamwoorden (deze/dit/die/dat)

Slide 1 - Slide

Pero, antes de empezar...
repasamos: gustar + meewerkend voorwerp + voca

Slide 2 - Slide

A los niños __ _____los animales
A mí __ _____ aprender idiomas.
A mi madre __ _____ hacer deporte.
A Juan y a mí __ _____ el fútbol.
¿A ti __ _____ los caballos?
Lo demás (over)
nos gusta
nos gustan
le gusta
me gustan
me gusta
te gustan
les gustan
os gusta

Slide 3 - Drag question

aan mij
A
mi
B
a mí
C
me
D

Slide 4 - Quiz

aan jullie
A
os
B
vos
C
nos
D
a vos

Slide 5 - Quiz

aan hen (bijv. Ik geef het cadeau aan de kinderen)
A
a les
B
se
C
es
D
les

Slide 6 - Quiz

Ik heb bruin haar.
> LT 207, 'ik' weglaten

Slide 7 - Open question

Wat zeg jij tegen haar?
> LT 207, met dubbeling meewerkend voorwerp
& 'jij' weglaten

Slide 8 - Open question

Wat vraag jij aan hem?
> LT 207, met dubbeling meewerkend voorwerp
& 'jij' weglaten

Slide 9 - Open question

Jouw hoed is geweldig/ziet er geweldig uit.

Slide 10 - Open question

¿Qué llevas hoy?
- las prendas de ropa
- los colores


Benoem wat je aan hebt.
Daarna: benoem wat de
ander aan heeft (hij/zij vorm)

Slide 11 - Slide

Deberes Huiswerk
- maken en nakijken: LE p 71/72 ejs 1,2,3,4

Slide 12 - Slide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...practico el verbo gustar oefen ik het werkwoord gustar
2. ...practico el complemento indirecto oefen ik het meewerkend voorwerp
3. ...aprendo los demostrativos leer ik de aanwijzend voornaamwoorden (deze/dit/die/dat)
4. ...practico mi comprensión lectoraoefen ik mijn leesvaardigheid

Slide 13 - Slide

Casi tenéis vacaciones...
1. Maak tweetallen.
2. Probeer erachter te komen wat jouw tweetal leuk vindt om te doen in de vakantie door ja/nee vragen te stellen.
3. Schrijf minimaal drie hele zinnen op: wat vindt diegene leuk?

Slide 14 - Slide

Complemento indirecto
Elige el pronombre correcto y la forma de gustar correcta.

Vul de juiste voornaamwoord + vorm van gustar in.

Slide 15 - Slide

A mí ... la chaqueta azul.

Slide 16 - Open question

A Pedro ... las naranjas.

Slide 17 - Open question

María, ¿a ti ... la comida española?

Slide 18 - Open question

A las compañeras de clase ... charlar.

Slide 19 - Open question

A nosotras no ... las manzanas.

Slide 20 - Open question

El complemento indirecto
De voornaamwoorden me, te, le, nos, os en les worden ook gebruikt voor het meewerkend voorwerp.

Ana me cuenta un chiste (a mí). Anna vertelt (aan) mij een grapje.

Le digo la verdad (a mi padre). Ik vertel (aan mijn vader) de waarheid. 

Les compro flores (para los abuelos). Ik koop (voor) opa en oma bloemen.

Slide 21 - Slide

El complemento indirecto
De voornaamwoorden me, te, le, nos, os en les worden ook gebruikt voor het meewerkend voorwerp.

Ana me cuenta un chiste (a mí). Anna vertelt (aan) mij een grapje.

Le digo la verdad (a mi padre). Ik vertel (aan mijn vader) de waarheid. 

Les compro flores (para los abuelos). Ik koop (voor) opa en oma bloemen.
Ze staan altijd vóór de persoonsvorm.

Slide 22 - Slide

El orden de la frase
Onderwerp - meewerkend voornaamwoord - persoonsvorm  - lijdend voorwerp

Mis papás       me                                                             compran                una bicicleta.

Yo                       te                                                                escribo                   una carta.

La profe           nos                                                             explica                   el orden de la frase.

Slide 23 - Slide

El complemento indirecto: verbos
Werkwoorden die vaak een meewerkend voorwerp hebben zijn:

zeggen/vertellen = decir/contar (o > ue)                   Te cuento una historia.
vragen/ uitleggen = preguntar/explicar                     La profe me pregunta algo.
geven/schenken = dar/regalar                                       Le doy una flor a mi mamá.
sturen/schrijven = enviar/escribir                                 Os escribo una carta.

Slide 24 - Slide

Ik leg HEM het huiswerk uit.
(Traducid)

Slide 25 - Open question

Ik geef JULLIE mijn boek.
(Traducid)

Slide 26 - Open question

Mijn neefje schrijft MIJ een ansichtkaart.
(Traducid)

Slide 27 - Open question

Stuur hij JOU ook een ansichtkaart?
(Traducid)

Slide 28 - Open question

Aanwijzend voornaamwoorden
deze/dit:     este / esta / estos / estas

die/dat:       ese / esa / esos / esas 

> Me gusta este jersey Ik vind deze trui mooi.
> Esas gafas son guays. Die bril is leuk.

Slide 29 - Slide

Demostrativos Aanwijswoorden
este            esta            estos            estas
  ese             esa               esos               esas



mannelijk enkelvoud: este zapato

vrouwelijk enkelvoud: esta chaqueta

mannelijk meervoud: estos zapatos

vrouwelijk meervoud: estas chaquetas

Slide 30 - Slide

Deze schoenen zijn apart.
(Traducid > voca U9)

Slide 31 - Open question

Deze zonnebril is lelijk.
(Traducid > U9)

Slide 32 - Open question

Deze kleur is in de mode.
(Traducid > U9)

Slide 33 - Open question

Deze spijkerbroek is geweldig.
(Traducid > U9)

Slide 34 - Open question

Deberes Huiswerk
- maken en nakijken: LE p 71, 72, 73 y 74
- leren: (gram) gustar, meewerkend voorwerp en 
de aanwijzend voornaamwoorden

Slide 35 - Slide